Voorstellen voor verbetering Onderwijs
De afgelopen week was het onderwijs op meerdere manieren in de actualiteit.
Eerst was er het voorstel van minister Plasterk, waarin hij ervoor pleit dat de schoolkeuze voor kinderen na de basisschool láter plaatsvindt.
"We selecteren nu te vroeg, waardoor we talent verspelen. Want als je eenmaal op het vmbo begint, maar toch genoeg in je mars hebt om de universiteit te halen, wordt de lange route via het mbo en hbo haast onvermijdelijk", aldus de minister.
Helaas kreeg hij weinig bijval van het kabinet en het parlement.
In de Volkskrant deden Rinnooy Kan en Louise Fresco (voorzitter en lid van de SER) een oproep voor een tweede schoolstrijd . Een aardig idee maar in hun uitwerking niet echt vernieuwend, zoals ook in het webtijdschrift van Ton Jansen (http://www.mens-en-wereld.nl/, zie artikel van 15 dec. j.l.), duidelijk uit de doeken wordt gedaan.
Het beste voorstel dat wel meteen steun kreeg vanuit de regering en het parlement was het voorstel van de Raad voor het Primair Onderwijs (PO-raad) om de Cito-toets bij kinderen in groep 8 van de basisschool niet in februari maar in juni te gaan afnemen. Groot voordeel is dat daarmee het schooladvies van de leerkracht doorslaggevend gaat worden bij de keuze van het vervolgonderwijs.
De Cito-uitslag verwordt dan tot slechts een “second opinion”!
maandag 15 december 2008
maandag 1 december 2008
Schaalgrootte en Onderwijs
Nma toetst Schoolgrootte
Jarenlang heeft de overheid schaalvergroting in het onderwijs gepropageerd en financieel gestimuleerd vanwege de organisatorische en economische schaalvoordelen die dat zou opleveren. Het was zo vanzelfsprekend dat niemand eraan durfde twijfelen.
Eind jaren tachtig was er een delegatie van Onderwijsambtenaren uit Rusland op werkbezoek in Nederland. Zij lieten zich informeren over de ontwikkelingen op onderwijsgebied. Toen echter het onderwerp schaalgrootte aan de orde kwam stelde de delegatie een paar kritische vragen en verwees naar de praktijk in Rusland waar de zeer grote mammoetscholen veel problemen opleverden.
Kennelijk is dat nu ook doorgedrongen in Nederland en heeft de Onderwijsraad een advies opgesteld eind novemer 2008, dat nu ook door het kabinet is overgenomen, om nieuwe fusies te laten toetsen door de Nederlandse Mededingingsautoriteit( Nma).
In sommige gemeenten (Maastricht, Venlo en Deventer) vallen alle middelbare scholen onder hetzelfde schoolbestuur. Zo’n bestuurlijk monopolie wordt als ongewenst beschouwd, omdat er voor ouders vrijwel niets meer te kiezen valt en schoolbesturen te ver afstaan van ouders en leerkrachten wat de medezeggenschap moeilijker maakt.
Bij kwaliteit van onderwijs gaat het juist om andere zaken dan puur economische factoren en meerdere onderzoeken hebben uitgewezen dat kleinere scholen juist een hogere kwaliteit leveren dan grote scholen.Het Finse onderwijssysteem zonder centrale examens en grote autonomie voor de scholen zelf blijkt de beste kwaliteit op te leveren getuige de resultaten van Pisa-(Europese vergelijking leerlingen niveau) onderzoeken.
Toetsing is echter pas nodig bij fusies waarbij de nieuwe organisatie meer dan 2500 leerlingen basisonderwijs gaat omvatten, of meer dan 5000 scholieren voor het voortgezet onderwijs, meer dan 10000 in het middelbaar beroepsonderwijs en meer dan 20000 studenten in het hoger onderwijs! Dat is niet echt kleinschalig, dus de vraag is of deze grenzen ingegeven zijn door kwaliteitseisen of bestuurlijke pragmatiek?!
Jarenlang heeft de overheid schaalvergroting in het onderwijs gepropageerd en financieel gestimuleerd vanwege de organisatorische en economische schaalvoordelen die dat zou opleveren. Het was zo vanzelfsprekend dat niemand eraan durfde twijfelen.
Eind jaren tachtig was er een delegatie van Onderwijsambtenaren uit Rusland op werkbezoek in Nederland. Zij lieten zich informeren over de ontwikkelingen op onderwijsgebied. Toen echter het onderwerp schaalgrootte aan de orde kwam stelde de delegatie een paar kritische vragen en verwees naar de praktijk in Rusland waar de zeer grote mammoetscholen veel problemen opleverden.
Kennelijk is dat nu ook doorgedrongen in Nederland en heeft de Onderwijsraad een advies opgesteld eind novemer 2008, dat nu ook door het kabinet is overgenomen, om nieuwe fusies te laten toetsen door de Nederlandse Mededingingsautoriteit( Nma).
In sommige gemeenten (Maastricht, Venlo en Deventer) vallen alle middelbare scholen onder hetzelfde schoolbestuur. Zo’n bestuurlijk monopolie wordt als ongewenst beschouwd, omdat er voor ouders vrijwel niets meer te kiezen valt en schoolbesturen te ver afstaan van ouders en leerkrachten wat de medezeggenschap moeilijker maakt.
Bij kwaliteit van onderwijs gaat het juist om andere zaken dan puur economische factoren en meerdere onderzoeken hebben uitgewezen dat kleinere scholen juist een hogere kwaliteit leveren dan grote scholen.Het Finse onderwijssysteem zonder centrale examens en grote autonomie voor de scholen zelf blijkt de beste kwaliteit op te leveren getuige de resultaten van Pisa-(Europese vergelijking leerlingen niveau) onderzoeken.
Toetsing is echter pas nodig bij fusies waarbij de nieuwe organisatie meer dan 2500 leerlingen basisonderwijs gaat omvatten, of meer dan 5000 scholieren voor het voortgezet onderwijs, meer dan 10000 in het middelbaar beroepsonderwijs en meer dan 20000 studenten in het hoger onderwijs! Dat is niet echt kleinschalig, dus de vraag is of deze grenzen ingegeven zijn door kwaliteitseisen of bestuurlijke pragmatiek?!
maandag 29 september 2008
MEER VRIJHEID VAN ONDERWIJS
Onderstaand artikel is verschenen in Driegonaal E-nieuws van 20 oktober 2008
en in een ingekorte versie op de website antrovista
Geef Scholen de Vrijheid !
Deze uitspraak deed SER-voorzitter Rinnooy Kan in het NRC op 27 augustus en was een samenvatting van een uitgebreider pleidooi dat op een hoger onderwijs website Science Guide gepubliceerd is.
Deze uitspraak komt niet helemaal uit de lucht vallen want Rinnooy Kan heeft ook als voorzitter van de commissie Leraren in opdracht van minister van Onderwijs Plasterk een lijvig rapport geschreven over de problemen in het onderwijs dat in september 2007 is aangeboden.
In dit rapport LeerKRACHT worden aanbevelingen gedaan om de beloning van leerkrachten te verbeteren, het beroep van leerkracht te versterken en de school verder te professionaliseren.
Rinnooy Kan heeft al eerder zijn betrokkenheid en affiniteit met het Onderwijs getoond. Hij was hoogleraar aan de Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit begin jaren 80 en daarna was hij ook enige jaren de jongste rector magnificus aan de EUR. Hij kent het hoger onderwijs van binnenuit en ook vanuit de bestuurlijke kant.
De aanbevelingen wat het aspect beloning betreft zijn inmiddels door het kabinet ook overgenomen en vanaf dit jaar wordt € 1,2 miljard extra aan hogere beloningen in basis, voortgezet en hoger onderwijs besteedt.
Opvallend in dit rapport is dat de commissie het beroep van leraar opnieuw versterkt en nieuw elan wil geven door leraren meer inspraak en inbreng te geven bij onderwijsontwikkelingen. De laatste jaren zijn er allerlei signalen geweest dat onderwijsveranderingen veelal top down en op aandringen van overheid of externe adviseurs over de hoofden van het onderwijzend personeel werden ingevoerd .
De managers kregen steeds meer invloed ten koste van de onderwijsgevenden.
Hoe desastreus dat is geweest, heeft het parlementaire onderzoek van de commissie Dijsselbloem aangetoond voor het middelbaar onderwijs.
Passend in deze kritiek is ook het ontstaan van de Vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON).
Hun kernpunten zijn:
• Geef de docent zijn vak terug.
• Organiseer goed onderwijs door hoogopgeleide docenten.
• Het grootste deel van het onderwijsbudget moet gaan naar het primaire proces.
• Het management moet in dienst staan van het primaire proces.
• Zeggenschap over de inrichting van het onderwijs binnen de instituten moet liggen bij leraren en docenten
De commissie lijkt deze rigoureuze koerswijziging te steunen.
Zij stelt zelfs voor dat leerkrachten of docenten zich verenigen in een juridische vorm zoals een coöperatie (?) of maatschap ook als voorloper van een nieuwe rechtsvorm die de overheid in het leven wil roepen, namelijk de maatschappelijke onderneming. Op deze manier kunnen docenten hun positie versterken tegenover het management en bestuur.
De commissie stelt zelfs voor om schoolbesturen een gedragscode voor goed bestuur te laten opstellen waarin het beginsel van zwaarwegende betrokkenheid van leraren wordt opgenomen. Simpel gezegd “geef het onderwijs terug aan de professionals(leerkrachten)”!
Deze maatschapvorm bestond decennia geleden al op Vrije middelbare Scholen maar hebben de tand des tijds niet doorstaan. Ook waren Vrije Scholen vanaf de jaren zeventig actief om deze vrijheid van Onderwijs ook op te eisen.
Nu krijgen ze dus steun van Rinnooy Kan die nu ook de overheid (ministerie van Onderwijs en Onderwijsinspectie) oproept scholen met rust te laten en de regelgeving sterk terug te dringen. Scholen zouden zich primair moeten verantwoorden naar leerlingen en hun ouders in plaats van de overheid. Daar moet het vertrouwen worden opgebouwd en in stand gehouden.
Er waait een nieuwe hoopgevende wind in onderwijsland !
dinsdag 16 september 2008
Bestuursperikelen Vrije Scholen
Dit artikel is gepubliceerd
in de brochure “Van Binnen Uit” en
uitgegeven bij de officiële opening
na Vergroting en Renovatie van het
schoolgebouw van Vrije School de Regenboog
Eindhoven 14 maart 1992
Uit de school geklapt!
In deze bijdrage zal de plaats of rol van bet bestuur in onze school nader voor het voetlicht komen met name omdat deze positie als omstreden kan worden beschouwd.
In de visie van Rudolf Steiner zou een Vrije School geheel "vrij" van overheids-bemoeienis moeten zijn en zou de school geleid moeten worden door het gezamenlijke college van leerkrachten volgens het principe van volledig zelfbestuur.
R. Steiner sprak van existentiële verbondenheid van leerkrachten met de school, zoals dat ook voor een ondernemer met zijn zelf opgerichte bedrijf geldt. Het is een kwestie van je verantwoordelijk voelen voor het wel en wee van de hele school, iets wat ook de initiatiefouders bij de oprichting van een school kunnen hebben en wat hun rol in school altijd zal blijven kleuren.
Dat beleven van verbondenheid kan zo sterk of diep zijn dat het voor een ieder die in school rondloopt meteen waarneembaar is, wie de dragers van een school zijn.
Uit deze gedachte is ook de beleidsvergadering ontstaan, waarin de leerkrachten met een vaste aanstelling zitting hebben. Zij zou als hoogste orgaan binnen de school het beleid voeren en de besluiten moeten nemen.
In een ander verband heeft R. Steiner ten aanzien van de samenleving als geheel gesproken over de Sociale Driegeleding waarbij hij ervoor pleitte dat de drie levensgebieden van de maatschappij te weten het geestesleven,het rechtsleven en het economisch leven autonoom, volgens hun eigen wetmatigheden, bestuurd zouden moeten worden.
De drie begrippen die we kennen van de Franse Revolutie te weten vrijheid,
gelijkheid en broederschap horen in deze volgorde bij de drie genoemde levensgebieden.
Deze gedachte doortrekkend zou iedere organisatie,ook een school,drie organen moeten kennen:
- een bestuur als rechtsorgaan waar de besluiten genomen worden;
- een economisch orgaan waar geld en middelen beheerd worden;
- een orgaan voor het geestesleven (in de school is dat de pedagogische
vergadering waar alle leerkrachten deel van uitmaken en waar vanuit de
antroposofie en de vrije school pedagogiek gewerkt wordt).
Proberen we deze idealen naar onze tijd en situatie te verplaatsen dan ontstaat er een dilemma, want de Nederlandse overheid eist dat een school een bevoegd gezag heeft in de vorm van een Stichtingsbestuur, dat ook optreedt als werkgever.
Daarnaast is het zo dat de huidige wetgeving het nu mogelijk maakt om bestuursleden aansprakelijk te stellen voor het gevoerde beleid. Dat zou in extreme gevallen kunnen betekenen dat bestuursleden individueel aansprakelijk gesteld kunnen worden in geval van aantoonbaar (financieel) wanbeleid.
Ook is het zo dat een school bij een bepaalde omvang ook wettelijk verplicht is een medezeggenschapsraad op te richten waarin vertegenwoordigers van personeel en ouders zitting hebben.Zij hebben ook advies- en op sommige punten instemmingsrecht.
Deze situatie leidt ertoe dat het ideaal en de praktijk botsen.
Leerkrachten c.q. de beleidsvergadering hebben te maken met een bestuur dat in het verlengde van haar plichten ook haar rechten wil opeisen door mede vorm en inhoud te geven aan het schoolbeleid en zeker op het financiële en personele vlak (juridische en arbeidsrechtelijke zaken).
In dit spanningsveld ontstaat een soort van touwtrekken tussen bestuur en beleidsvergadering over taken en bevoegdheden.Los van de formele kant gaat het vooral ook om de vertrouwensrelatie tusen bestuur,eerkrachten en ouders en dat is gebaat bij openheid en transparantie over alle schoolzaken.
Daaruit is in onze school een soort van compromis ontstaan, namelijk dat bij iedere bestuursvergadering ook de voorzitter van de beleidsvergadering aanwezig is voor de onderlinge communicatie. Daarnaast is het zo dat de beleidsvergadering met beleidsvoorstellen komt die in het bestuur getoetst worden op financiële, juridische en organisatorische aspecten/randvoorwaarden en daarna definitief vastgesteld worden door bestuur en beleidsvergadering gezamenlijk.
Vanuit een andere optiek zou je kunnen zeggen dat de leerkrachten vooral uitvoerend zijn, de beleidsvergadering beleidsvoorbereidend en het bestuur meer toezichthoudend,voorwaardenscheppend, spiegelend en evaluerend is.
Je zou ook kunnen zeggen, dat leerkrachten vooral bezig zijn met de inhoud, bestuursleden vooral bezig zijn met de vorm en de procedures.
Interessant is dat R. Steiner als oprichter van de eerste Vrije School (de Waldorfschule in Stuttgart) zelf ook geen leerkracht is geweest maar een soort Bestuursfunctie vervulde.
Afgezien van dit meer principiële punt tussen je verantwoordelijk voelen (beleidsvergadering) en verantwoordelijk "gemaakt" worden (bestuur) zijn er ook allerlei praktische zaken die "bet besturen” bemoeilijken.
Zo is er de overheid die scholen bestookt met circulaires en brieven, die toch allemaal "geconsumeerd” moeten worden en zeker ook een specifieke ambtelijke deskundigheid vereisen. Daarnaast heeft een school te maken met de gemeentelijke overheid, de onderwijsinspectie, de bedrijfsvereniging, het pensioenfonds etc.
Uiteraard maak je als Vrije School ook deel uit van het landelijke Vrije School Beweging waarin je ook je stem moet laten klinken.
Deze opsomming geeft misschien aan dat een bestuurstaak daarom nogal wat tijd, inzet en "materiedeskundigheid" vraagt.
Een ander aspect is dat bestuurders vaak uit de kring van de "eigen ouders" voortkomen met als voordeel dat ze de school al kennen, maar met als nadeel dat ze niet altijd onbevooroordeeld zijn als het gaat om de klas van hún kind of die leerkracht. Zo iemand heeft als het ware twee "petten" op.
Als ouder/bestuurslid verkeer je ook in de nadelige situatie dat je niet het hele reilen en zeilen van een school op de voet kunt volgen; je bent aangewezen op signalen van anderen en incidentele eigen indrukken.
Terugkijkend op 3 jaar bestuurslidmaatschap heb ik ervaren hoe moeizaam of moeilijk het besturen feitelijk is, in die zin dat het heel veel tijd kost, dat je zeker niet alleen vrienden maakt, maar je soms zelfs gijzelaar voelt tussen ouders en leerkrachten als je pijnlijke of moeilijke onderwerpen bespreekbaar moet maken of besluiten moet meedelen. Je moet een luisterend oor bieden voor vragen en klachten en je doorzettingsvermogen wordt zwaar op de proef gesteld door vele en lange vergaderingen, besprekingen en bijeenkomsten. Bestuur en beleidsvergadering hebben altijd maximale openheid en transparantie betracht vooral naar de ouders toe. Op algemene ouderavonden aan het einde van het schooljaar werden alle nieuwe plannen, projecten gepresenteerd inclusief de financiële gezondheid van de school. Door deze openheid en transparantie groeide het onderling vertrouwen en het noodzakelijke draagvlak.
Daarnaast is het een leerschool voor vaardigheden en sociale rollen die zijn gelijke niet kent en zeker in een tijd waarin het sociale en de onderlinge verbondenheid juist zo hard nodig zijn en ontwikkeld dienen te worden.
Pas dan kunnen de woorden van R. Steiner namelijk dat een Vrije School een cultuurgemeenschap moet zijn, werkelijkheid worden!
in de brochure “Van Binnen Uit” en
uitgegeven bij de officiële opening
na Vergroting en Renovatie van het
schoolgebouw van Vrije School de Regenboog
Eindhoven 14 maart 1992
Uit de school geklapt!
In deze bijdrage zal de plaats of rol van bet bestuur in onze school nader voor het voetlicht komen met name omdat deze positie als omstreden kan worden beschouwd.
In de visie van Rudolf Steiner zou een Vrije School geheel "vrij" van overheids-bemoeienis moeten zijn en zou de school geleid moeten worden door het gezamenlijke college van leerkrachten volgens het principe van volledig zelfbestuur.
R. Steiner sprak van existentiële verbondenheid van leerkrachten met de school, zoals dat ook voor een ondernemer met zijn zelf opgerichte bedrijf geldt. Het is een kwestie van je verantwoordelijk voelen voor het wel en wee van de hele school, iets wat ook de initiatiefouders bij de oprichting van een school kunnen hebben en wat hun rol in school altijd zal blijven kleuren.
Dat beleven van verbondenheid kan zo sterk of diep zijn dat het voor een ieder die in school rondloopt meteen waarneembaar is, wie de dragers van een school zijn.
Uit deze gedachte is ook de beleidsvergadering ontstaan, waarin de leerkrachten met een vaste aanstelling zitting hebben. Zij zou als hoogste orgaan binnen de school het beleid voeren en de besluiten moeten nemen.
In een ander verband heeft R. Steiner ten aanzien van de samenleving als geheel gesproken over de Sociale Driegeleding waarbij hij ervoor pleitte dat de drie levensgebieden van de maatschappij te weten het geestesleven,het rechtsleven en het economisch leven autonoom, volgens hun eigen wetmatigheden, bestuurd zouden moeten worden.
De drie begrippen die we kennen van de Franse Revolutie te weten vrijheid,
gelijkheid en broederschap horen in deze volgorde bij de drie genoemde levensgebieden.
Deze gedachte doortrekkend zou iedere organisatie,ook een school,drie organen moeten kennen:
- een bestuur als rechtsorgaan waar de besluiten genomen worden;
- een economisch orgaan waar geld en middelen beheerd worden;
- een orgaan voor het geestesleven (in de school is dat de pedagogische
vergadering waar alle leerkrachten deel van uitmaken en waar vanuit de
antroposofie en de vrije school pedagogiek gewerkt wordt).
Proberen we deze idealen naar onze tijd en situatie te verplaatsen dan ontstaat er een dilemma, want de Nederlandse overheid eist dat een school een bevoegd gezag heeft in de vorm van een Stichtingsbestuur, dat ook optreedt als werkgever.
Daarnaast is het zo dat de huidige wetgeving het nu mogelijk maakt om bestuursleden aansprakelijk te stellen voor het gevoerde beleid. Dat zou in extreme gevallen kunnen betekenen dat bestuursleden individueel aansprakelijk gesteld kunnen worden in geval van aantoonbaar (financieel) wanbeleid.
Ook is het zo dat een school bij een bepaalde omvang ook wettelijk verplicht is een medezeggenschapsraad op te richten waarin vertegenwoordigers van personeel en ouders zitting hebben.Zij hebben ook advies- en op sommige punten instemmingsrecht.
Deze situatie leidt ertoe dat het ideaal en de praktijk botsen.
Leerkrachten c.q. de beleidsvergadering hebben te maken met een bestuur dat in het verlengde van haar plichten ook haar rechten wil opeisen door mede vorm en inhoud te geven aan het schoolbeleid en zeker op het financiële en personele vlak (juridische en arbeidsrechtelijke zaken).
In dit spanningsveld ontstaat een soort van touwtrekken tussen bestuur en beleidsvergadering over taken en bevoegdheden.Los van de formele kant gaat het vooral ook om de vertrouwensrelatie tusen bestuur,eerkrachten en ouders en dat is gebaat bij openheid en transparantie over alle schoolzaken.
Daaruit is in onze school een soort van compromis ontstaan, namelijk dat bij iedere bestuursvergadering ook de voorzitter van de beleidsvergadering aanwezig is voor de onderlinge communicatie. Daarnaast is het zo dat de beleidsvergadering met beleidsvoorstellen komt die in het bestuur getoetst worden op financiële, juridische en organisatorische aspecten/randvoorwaarden en daarna definitief vastgesteld worden door bestuur en beleidsvergadering gezamenlijk.
Vanuit een andere optiek zou je kunnen zeggen dat de leerkrachten vooral uitvoerend zijn, de beleidsvergadering beleidsvoorbereidend en het bestuur meer toezichthoudend,voorwaardenscheppend, spiegelend en evaluerend is.
Je zou ook kunnen zeggen, dat leerkrachten vooral bezig zijn met de inhoud, bestuursleden vooral bezig zijn met de vorm en de procedures.
Interessant is dat R. Steiner als oprichter van de eerste Vrije School (de Waldorfschule in Stuttgart) zelf ook geen leerkracht is geweest maar een soort Bestuursfunctie vervulde.
Afgezien van dit meer principiële punt tussen je verantwoordelijk voelen (beleidsvergadering) en verantwoordelijk "gemaakt" worden (bestuur) zijn er ook allerlei praktische zaken die "bet besturen” bemoeilijken.
Zo is er de overheid die scholen bestookt met circulaires en brieven, die toch allemaal "geconsumeerd” moeten worden en zeker ook een specifieke ambtelijke deskundigheid vereisen. Daarnaast heeft een school te maken met de gemeentelijke overheid, de onderwijsinspectie, de bedrijfsvereniging, het pensioenfonds etc.
Uiteraard maak je als Vrije School ook deel uit van het landelijke Vrije School Beweging waarin je ook je stem moet laten klinken.
Deze opsomming geeft misschien aan dat een bestuurstaak daarom nogal wat tijd, inzet en "materiedeskundigheid" vraagt.
Een ander aspect is dat bestuurders vaak uit de kring van de "eigen ouders" voortkomen met als voordeel dat ze de school al kennen, maar met als nadeel dat ze niet altijd onbevooroordeeld zijn als het gaat om de klas van hún kind of die leerkracht. Zo iemand heeft als het ware twee "petten" op.
Als ouder/bestuurslid verkeer je ook in de nadelige situatie dat je niet het hele reilen en zeilen van een school op de voet kunt volgen; je bent aangewezen op signalen van anderen en incidentele eigen indrukken.
Terugkijkend op 3 jaar bestuurslidmaatschap heb ik ervaren hoe moeizaam of moeilijk het besturen feitelijk is, in die zin dat het heel veel tijd kost, dat je zeker niet alleen vrienden maakt, maar je soms zelfs gijzelaar voelt tussen ouders en leerkrachten als je pijnlijke of moeilijke onderwerpen bespreekbaar moet maken of besluiten moet meedelen. Je moet een luisterend oor bieden voor vragen en klachten en je doorzettingsvermogen wordt zwaar op de proef gesteld door vele en lange vergaderingen, besprekingen en bijeenkomsten. Bestuur en beleidsvergadering hebben altijd maximale openheid en transparantie betracht vooral naar de ouders toe. Op algemene ouderavonden aan het einde van het schooljaar werden alle nieuwe plannen, projecten gepresenteerd inclusief de financiële gezondheid van de school. Door deze openheid en transparantie groeide het onderling vertrouwen en het noodzakelijke draagvlak.
Daarnaast is het een leerschool voor vaardigheden en sociale rollen die zijn gelijke niet kent en zeker in een tijd waarin het sociale en de onderlinge verbondenheid juist zo hard nodig zijn en ontwikkeld dienen te worden.
Pas dan kunnen de woorden van R. Steiner namelijk dat een Vrije School een cultuurgemeenschap moet zijn, werkelijkheid worden!
maandag 8 september 2008
Nieuwe Bestuursstructuur Vrije Scholen
Dit artikel is verschenen op de Website van Antrovista onder de rubriek Opvoeding/Scholen vanaf 8 september 2008
Vrije Schoolbestuur professioneler!?
Enige tijd geleden zag ik op de website van Vrije Middelbare School het Novaliscollege dat de bestuursorganisatie compleet was veranderd.
Onder druk van de overheid konden middelbare en dus ook vrije scholen vanaf 1998 alleen voortbestaan als zij een bepaalde omvang hadden. Dus fuseerden het Novaliscollege uit Eindhoven met het Karel de Grote college uit Nijmegen en de Stichtse Vrije School uit Zeist. Gezamenlijk waren zij groot genoeg om de opheffingsnorm als Scholengemeenschap voor
Vmbo-t, Havo en Vwo te ontlopen.
De afzonderlijke schoolbesturen werden opgeheven en omgevormd tot een nieuw bestuur bestaande uit zes leden met van iedere school twee bestuursleden. Zij waren het bevoegd gezag van de (school) stichting en hadden de algemene leiding (beleid en financiën), terwijl de directies samen het managementteam vormden en de dagelijkse leiding hadden. Dat heette toen
“ besturen op afstand”.
Daar is nu verandering in gekomen omdat er nu een College van Bestuur en een Raad van Toezicht is. De oud-bestuursleden hebben nu zitting in de Raad van Toezicht. Deze dient het college van Bestuur te controleren en toezicht te houden op de algemene gang van zaken.
Deze constructie kennen we vooral van Hogescholen en Universiteiten.
Gek genoeg bestaat de Raad van Bestuur wel maar uit één persoon (de voormalig directeur algemene ondersteuning). Hij mag zich nu collegevoorzitter noemen. Voordeel is natuurlijk wel dat het tot snelle besluitvorming leidt.
Een vergadering beleggen met jezelf is natuurlijk niet nodig !
Feitelijk is er een hiërarchische laag bijgekomen want de schooldirecties hebben een college van bestuur (of collegevoorzitter) boven zich gekregen.
Tegelijkertijd ook een stap verder weg van het ideaal van lerarenzelfbestuur.
Wordt het bestuurs- en besluitvormingsproces daardoor ook beter of democratischer?
Wat zou de noodzaak of beweegreden voor deze gedaantewisseling zijn?
Het antwoord kwam heel toevallig via een artikel in het NRC van vrijdag 5 september.
Daar stond een verhaal van Walter Dresscher, voorzitter van de Algemene Onderwijsbond, waarin hij de minister enkele tips wilde geven voor het aanpakken van de topsalarissen in onderwijsland.
Dresscher signaleert dat “juist bij kleine scholen van pakweg 1500 leerlingen de salarissen van het bestuur er het meest op vooruit gingen als de school overstapte van een directie- naar een bestuursmodel met een collegevoorzitter en een raad van toezicht”!
De “laagvliegers” (lees:bestuurders van kleine onderwijsinstellingen) koersen nu ook richting de maximumsalarissen!
Het vrije schoolonderwijs wordt dus steeds professioneler (en duurder)!
Vrije Schoolbestuur professioneler!?
Enige tijd geleden zag ik op de website van Vrije Middelbare School het Novaliscollege dat de bestuursorganisatie compleet was veranderd.
Onder druk van de overheid konden middelbare en dus ook vrije scholen vanaf 1998 alleen voortbestaan als zij een bepaalde omvang hadden. Dus fuseerden het Novaliscollege uit Eindhoven met het Karel de Grote college uit Nijmegen en de Stichtse Vrije School uit Zeist. Gezamenlijk waren zij groot genoeg om de opheffingsnorm als Scholengemeenschap voor
Vmbo-t, Havo en Vwo te ontlopen.
De afzonderlijke schoolbesturen werden opgeheven en omgevormd tot een nieuw bestuur bestaande uit zes leden met van iedere school twee bestuursleden. Zij waren het bevoegd gezag van de (school) stichting en hadden de algemene leiding (beleid en financiën), terwijl de directies samen het managementteam vormden en de dagelijkse leiding hadden. Dat heette toen
“ besturen op afstand”.
Daar is nu verandering in gekomen omdat er nu een College van Bestuur en een Raad van Toezicht is. De oud-bestuursleden hebben nu zitting in de Raad van Toezicht. Deze dient het college van Bestuur te controleren en toezicht te houden op de algemene gang van zaken.
Deze constructie kennen we vooral van Hogescholen en Universiteiten.
Gek genoeg bestaat de Raad van Bestuur wel maar uit één persoon (de voormalig directeur algemene ondersteuning). Hij mag zich nu collegevoorzitter noemen. Voordeel is natuurlijk wel dat het tot snelle besluitvorming leidt.
Een vergadering beleggen met jezelf is natuurlijk niet nodig !
Feitelijk is er een hiërarchische laag bijgekomen want de schooldirecties hebben een college van bestuur (of collegevoorzitter) boven zich gekregen.
Tegelijkertijd ook een stap verder weg van het ideaal van lerarenzelfbestuur.
Wordt het bestuurs- en besluitvormingsproces daardoor ook beter of democratischer?
Wat zou de noodzaak of beweegreden voor deze gedaantewisseling zijn?
Het antwoord kwam heel toevallig via een artikel in het NRC van vrijdag 5 september.
Daar stond een verhaal van Walter Dresscher, voorzitter van de Algemene Onderwijsbond, waarin hij de minister enkele tips wilde geven voor het aanpakken van de topsalarissen in onderwijsland.
Dresscher signaleert dat “juist bij kleine scholen van pakweg 1500 leerlingen de salarissen van het bestuur er het meest op vooruit gingen als de school overstapte van een directie- naar een bestuursmodel met een collegevoorzitter en een raad van toezicht”!
De “laagvliegers” (lees:bestuurders van kleine onderwijsinstellingen) koersen nu ook richting de maximumsalarissen!
Het vrije schoolonderwijs wordt dus steeds professioneler (en duurder)!
donderdag 26 juni 2008
Vrije school in de publiciteit
Op 10-10-2007 werd onderstaand bericht verstuurd :
Geachte Heer Kranenborg(leraar Vrije School Amsterdam),
Met grote vreugde heb ik uw artikel getiteld "Ze doen maar wat" in het laatste nummer van de lerarenbrieven gelezen en ik ben blij dat iemand de handschoen oppakt en de reacties niet overlaat aan ouders of leerlingen (zoals te zien is bij de ingezonden brieven nav het artikel in het NRC).
Anderzijds is het daarom wel jammer dat geen leerkracht en ook geen Vereniging van Vrije Scholen het gedachtengoed openlijk verdedigd, maar eerder kiest voor de zijde van de inspectie.
Inderdaad gaat het om de drieledige mens die een ontwikkeling doormaakt.
Dat moet ook in een NRC komen en misschien moet er dan een ingekorte versie van uw verhaal komen. In de laatste alinea doet U een oproep en terecht, want ook een vrije school moet een kwaliteitssysteem hebben en een leerlingvolgsysteem, maar dan een op eigen leest geschoeide vorm die ook acceptabel is voor de inspectie en wensen van ouders.
Het zou de vereniging van Vrije scholen sieren als zij met het geld dat zij van scholen krijgen ook onderzoek (en publicaties) zouden laten uitvoeren juist op dit gebied.
Hoeveel wetenschappelijke promotie onderzoeken zijn er uitgevoerd op Vrije Scholen?
En wat heeft het opgeleverd?
Ik kan me er maar een herinneren en die ging over het feit dat meisjes op een vrije school gemiddeld later menstrueren.
Er is veel meer mogelijk en juist op het vlak van meervoudige intelligenties (dus niet alleen IQ) waar de kunstzinnige vakken een belangrijke rol bij spelen.
Of de resultaten van schooltoneel op de sociaal-emotionele (ziele-)gesteldheid, zoals inmiddels uit algemeen wetenschappelijk onderzoek is gebleken.
Vrije scholen hebben ook een morele plicht (naar ouders en overheid) om ook verslag te doen van het ontwikkelingsproces maar dan in de meest brede zin (naar hoofd, hart en ledematen) .
Pedagogische kindbesprekingen kunnen een schat aan informatie opleveren als de resultaten van alle vakken mee in ogenschouw worden genomen.
Als wiskunde blijft hangen , hoe gaat het dan bij muziek of handwerken, waar ook een analytische, abstracte kant aan zit??
Remedial teaching kan ook verder ontwikkeld worden, dan alleen maar bijles in een bepaald vak. Wanneer helpt euritmie bij een kind ? Of boetseren danwel muziek of schildertherapie?
Dat moet dan wel geëevalueerd worden.
dinsdag 24 juni 2008
NRC weblogtekst Onderwijs 2008
Overheid: Handen af van het Onderwijs !
De door de commissie Dijsselbloem gepresenteerde resultaten van het parlementair onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen zijn een bevestiging van wat velen: ouders, leerkrachten en leerlingen al jarenlang direct hebben ervaren en lijdzaam hebben moeten ondergaan.De overheid zou daaruit een wijze les moeten trekken en zich helemaal niet meer met het onderwijs moeten bemoeien. Centrale sturing werkt niet voor het maatschappelijke gebied van Wetenschap,Onderwijs, Kunst en Cultuur (zie ook boek Trias Politica Ethica).De aanbevelingen van de commissie waarbij de overheid veel terughoudender moet zijn ten aanzien van het onderwijs zouden inderdaad zeer ter harte genomen moeten worden, maar gaan nog lang niet ver genoeg. Indachtig artikel 23 uit de grondwet waarin de Vrijheid van Onderwijs is vastgelegd, zou veel meer naar de geest dan naar de letter van deze tekst gehandeld moeten worden. De commissie benadrukt dat het een kerntaak van de overheid is om het wat (de inhoud van het onderwijs) te bepalen en het onderwijsveld de vrijheid te geven voor het hoe (didactische en pedagogische vorm). Dit is echter zeer discutabel.Ook het wat zou door het onderwijsveld zelf bepaald moeten worden omdat kinderen zo verschillend zijn in aanleg en kunnen. De overheid zou hoogstens hele algemene, globale kerndoelen mogen formuleren.Wel moet de overheid de financiële middelen verstrekken voor de schoolorganisatie, goede salarissen van leerkrachten en deugdelijke, gezonde schoolgebouwen. Verder zouden ze eisen mogen stellen aan bevoegdheden van leerkrachten en onderwijsuren.Zo werkt het Finse onderwijssysteem (met een teruggetreden overheid en vergaande autonomie van de scholen en geen centrale eindexamens!). Het al in 1972 verschenen boekje “de ontschoolde maatschappij” van de inmiddels overleden cultuurfilosoof Ivan Illich, zou voor ieder kamerlid verplichte kost moeten zijn. Geef het vertrouwen terug aan scholen, leerkrachten en ouders! Dat dit geen teruggang in kwaliteit, maar juist een verbetering van de onderwijskwaliteit oplevert, hebben de periodieke internationale vergelijkende onderzoeken (PISA) aangetoond. Finse scholieren staan al jaren in de top drie op alle onderdelen!
Op een toneel-, kunstacademie of conservatorium wordt ook niet gewerkt met landelijk voorgeschreven profielen en centrale examens. Zo zou het voor het hele onderwijs moeten gaan inclusief basis en middelbaar onderwijs. Laat het onderwijs over aan de professionals!
De door de commissie Dijsselbloem gepresenteerde resultaten van het parlementair onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen zijn een bevestiging van wat velen: ouders, leerkrachten en leerlingen al jarenlang direct hebben ervaren en lijdzaam hebben moeten ondergaan.De overheid zou daaruit een wijze les moeten trekken en zich helemaal niet meer met het onderwijs moeten bemoeien. Centrale sturing werkt niet voor het maatschappelijke gebied van Wetenschap,Onderwijs, Kunst en Cultuur (zie ook boek Trias Politica Ethica).De aanbevelingen van de commissie waarbij de overheid veel terughoudender moet zijn ten aanzien van het onderwijs zouden inderdaad zeer ter harte genomen moeten worden, maar gaan nog lang niet ver genoeg. Indachtig artikel 23 uit de grondwet waarin de Vrijheid van Onderwijs is vastgelegd, zou veel meer naar de geest dan naar de letter van deze tekst gehandeld moeten worden. De commissie benadrukt dat het een kerntaak van de overheid is om het wat (de inhoud van het onderwijs) te bepalen en het onderwijsveld de vrijheid te geven voor het hoe (didactische en pedagogische vorm). Dit is echter zeer discutabel.Ook het wat zou door het onderwijsveld zelf bepaald moeten worden omdat kinderen zo verschillend zijn in aanleg en kunnen. De overheid zou hoogstens hele algemene, globale kerndoelen mogen formuleren.Wel moet de overheid de financiële middelen verstrekken voor de schoolorganisatie, goede salarissen van leerkrachten en deugdelijke, gezonde schoolgebouwen. Verder zouden ze eisen mogen stellen aan bevoegdheden van leerkrachten en onderwijsuren.Zo werkt het Finse onderwijssysteem (met een teruggetreden overheid en vergaande autonomie van de scholen en geen centrale eindexamens!). Het al in 1972 verschenen boekje “de ontschoolde maatschappij” van de inmiddels overleden cultuurfilosoof Ivan Illich, zou voor ieder kamerlid verplichte kost moeten zijn. Geef het vertrouwen terug aan scholen, leerkrachten en ouders! Dat dit geen teruggang in kwaliteit, maar juist een verbetering van de onderwijskwaliteit oplevert, hebben de periodieke internationale vergelijkende onderzoeken (PISA) aangetoond. Finse scholieren staan al jaren in de top drie op alle onderdelen!
Op een toneel-, kunstacademie of conservatorium wordt ook niet gewerkt met landelijk voorgeschreven profielen en centrale examens. Zo zou het voor het hele onderwijs moeten gaan inclusief basis en middelbaar onderwijs. Laat het onderwijs over aan de professionals!
Sociale driegeleding en maatschappelijke transformatie
Publicatie in Tijdschrift Sfinx Jaargang 93/1
Sociale driegeleding-een brug naar maatschappelijke transformatie
In dit blad wordt veelvuldig gewag gemaakt van ervaringen in het kader van zelfbezinning en zelfverwerkelijking. Dit proces van persoonlijke transformatie is zinvol en nodig, maar waar het mij uiteindelijk om gaat is of we daarmee ook sociaal en maatschappelijk transformeren.Een zelfbezinning, die mogelijk leidt tot een hernieuwd zelfbesef, kan betekenen: een nieuwe of eerlijker manier van met elkaar omgaan.Tegelijkertijd echter heb ik het gevoel dat het ook nodig is om op zoek te gaan naar nieuwe vormen in termen van structuren of verbanden, die dienstbaar kunnen zijn om het proces van sociale en maatschappelijke transformatie te bevorderen.In deze bijdrage wil ik daar wat gezichtspunten en ervaringen voor aandragen.
Maatschappelijke waarden.
De fundamenten van ons huidige democratische bestel zijn van oorspong de idealen uit de Franse Revolutie: Liberté, Egalité en Fraternité. Deze begrippen zijn uitgegroeid tot de belangrijkste maatschappelijke waarden vrijheid, gelijkheid en broederschap, of solidariteit, die ook ten dele verankerd liggen in de grondwet. Zo kennen we bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst, vereniging en meningsuiting. Toch is er iets bijzonders met deze waarden aan de hand. Tot het uiterste doorgeredeneerd sluiten deze drie elkaar uit. Wanneer je de vrijheid als het leidende principe neemt, dan dreigt in een samenleving de ongelijkheid groter te worden, mede als gevolg van een toenemend egoïsme. Als je de gelijkheid voorop stelt en consequent als uitgangspunt van (overheids-)handelen neemt, dan leidt dit onherroepelijk tot een aantasting van de vrijheid. Vrijheid, gelijkheid en solidariteit lijken aan elkaar tegengesteld en mogen daarom niet verabsoluteerd worden voor het gehele maatschappelijke gebeuren. Op de een of andere manier dienen ze elkaar in evenwicht te houden, maar hoe?
Sociale Driegeleding
Volgens Rudolf Steiner* horen deze drie waarden thuis in drie verschillende gebieden van het sociale of maatschappelijke leven. Gebieden die we wel kunnen onderscheiden binnen het geheel, maar niet kunnen scheiden. Daar gebruikte hij dan ook de term sociale driegeleding (en niet driedeling) voor. Zo onderscheidt hij het rechtsleven, het geestelijk- culturele leven en het economische leven als drie verschillende werkingsgebieden of geledingen in de maatschappij. In deze verschillende gebieden horen deze drie fundamentele waarden thuis en wel zo dat in het rechtsleven het gelijkheidsbeginsel uitgangspunt moet zijn.Voor het huidige recht is het ook zo dat iedereen 'gelijk' is, - ongeacht afkomst, rang of stand. Deze verworvenheid maakte een eind aan wat vroeger bekend stond als klassenjustitie. Tot het rechtsleven behoren niet alleen de rechtspraak, maar ook de overheid die de publieke belangen behartigt. Het principe van de vrijheid hoort bij uitstek thuis in het geestelijke of culturele leven, waarbij we moeten denken aan kunst, religie, onderwijs, wetenschap en gezondheidszorg. In dit gebied zou de mens maximale vrijheid moeten hebben om zich te kunnen ontplooien naar aard, aanleg en capaciteiten.
Wat overblijft is dan het economische leven, d.w.z. dat terrein van het maatschappelijk leven waar het gaat om de voortbrenging en verhandeling van goederen en/of het leveren van diensten. Op dit terrein zou de solidariteit het leidende beginsel moeten zijn. Dit lijkt in eerste instantie misschien vreemd, maar als we kijken waar de economie eigenlijk toe dient, dan is dit solidariteitsbeginsel heel begrijpelijk. Door economisch actief te zijn brengen we producten voort of leveren we diensten, waarmee we in de behoeften van anderen kunnen voorzien. Dat is het principe van solidariteit, opgevat als 'werken voor onze medemens'. Je zou ook aan dit begrip het christelijke beginsel van naastenliefde kunnen koppelen.
Wat misschien toch twijfels oproept is het feit dat we het economische verkeer ook associëren met winst maken en zelfverrijking. Dat strookt niet met het idee van solidariteit. Maar naar mijn mening is die zelfverrijking alleen het gevolg van misbruik. Dat maakt het principe van solidariteit echter nog niet ongeldig.
Assoclaties.
Ook om andere redenen kun je zeggen dat het economische verkeer nu nog niet optimaal functioneert als je het bekijkt vanuit het principe van solidariteit. Nu is het nog zo dat grote belangengroepen buitengesloten zijn van de besluitvorming over economische ontwikkeling. Met name consumenten zijn niet actief betrokken in economische keuze- en afwegingsprocessen. Het gevolg hiervan is een zekere mate van economische verspilling en overcapaciteit. Steiner** pleit dan ook voor associaties van producenten, handelaren en consumenten die gezamenlijk besluiten nemen. Juist vanwege de verschillende belangen die iedere partij hierbij heeft is het noodzakelijk deze bij elkaar te brengen om zo een optimale economische ontwikkeling te realiseren. Sommigen zouden kunnen beweren dat producenten en handelaren in ons huidige vrije marktsysteem wel degelijk rekening houden met de belangen van de consumenten, bijvoorbeeld via marktonderzoeken. Toch is dat een omkering van de zaak, want eerst bedenkt of ontwikkelt een bedrijf een product en vervolgens wordt gekeken hoe dit 'afgezet' kan worden. Het gaat hierbij veelal om kunstmatig gecreëerde in plaats van authentieke behoeften. Wie heeft er gevraagd om (behoefte aan) milieubedreigende producten, ongezonde voedingssupplementen en onnodige verpakkingen die alleen maar 'meer inhoud' suggereren? Niemand..., inderdaad.
Alleen de eindgebruiker en consument kent zijn eigen behoeften en dat zou het vertrekpunt moeten zijn, waarna producenten hun kennis en inzicht kunnen inbrengen om een dergelijk product te maken en vervolgens de handel ingeschakeld wordt om het product op de juiste plaats en in de juiste hoeveelheid bij de afnemer te brengen. Er is veel onnodige concurrentie - die ook verschillend werkt - om de consumenten te veroveren. Direct overleg en goede afspraken zoals in de 'associatievorm' bepleit, maken dit overbodig. Om misverstanden te voorkomen wil ik erop wijzen dat ik geen voorstander ben van een strak geleide planeconomie, zoals die in China en in de voormalige Sovjet-Unie bestond. Daar is het de overheid die voorschrijft hoeveel schoenen en kleding er gemaakt moeten worden, waarmee ook ieders persoonlijke behoeftevervulling gemanipuleerd wordt. Het klinkt misschien raar, maar ook in hun behoeften zijn mensen heel verschillend.
Samenhang en evenwicht.
Helaas is er in onze tijd weinig bewustzijn voor de zinnigheid van dit driegeledingsmodel, waardoor het noodzakelijke evenwicht niet wordt bereikt. Zo kan het gebeuren dat economische belangen en waarden ook hun invloed krijgen in een gebied waar ze niet thuishoren, zoals in het geestesleven, of wanneer het gelijkheidsprincipe van het rechtsleven oneigenlijk binnendringt in het economische leven, of het geestesleven. Daarvan zijn legio voorbeelden te geven. Je kunt denken aan de aantasting van de vrijheid van onderwijs wanneer economische krachten invloed gaan uitoefenen op de inrichting van het onderwijs, of wanneer de overheid met haar wetgeving de inhoud van het onderwijs gaat voorschrijven. Deze processen vinden op dit moment al plaats en weinigen zien hierin een sluipend gevaar. lets soortgelijks doet zich voor als de media in handen komen van economische belangengroeperingen, die de redactievrijheid aantasten en media gebruiken als reclamekanalen; of als de overheid censuur uitoefent op de berichtgeving. Het gaat om het juiste evenwicht tussen de drie maatschappelijke geledingen, dat ook wordt verstoord wanneer er een deling optreedt. Om dat te kunnen begrijpen is het nodig oog te hebben voor de samenhang tussen deze drie gebieden. Zoals al eerder is aangegeven behoren onderwijs en wetenschap tot het geestelijk-culturele leven, waar de vrijheid het 'leitmotiv' zou moeten zijn. De 'eindproducten' van scholing en onderzoek zijn geschoolde mensen en kennisproducten, of fundamentele ontdekkingen. De vruchten van het geestesleven zijn van grote betekenis als ze in het economische verkeer worden gebracht.
Het economisch leven 'maakt' geld met de verworvenheden van het geestelijke leven. Daarvoor in ruil zou het economische leven dus geld moeten afdragen om het geestelijke leven gezond te houden, maar zo dat 'belangen' erbuiten blijven. De kringloop is pas gesloten als het bedrijfsleven het onderwijs en de wetenschap (denk ook aan research en development) financiert - maar dan alleen in de vorm van vrije schenkingen, dus zonder tegenprestaties. Dat gebeurt nu ook al via door de overheid opgelegde belastingen, maar veel te weinig (denk aan de oneigenlijke zelfverrijking) en bovendien ook niet rechtstreeks. Dat laatste heeft als gevolg dat juist dan ook de gelijkheidsprincipes meespelen in de verdeling van de middelen over het geestesleven. 'Gelijke monniken, gelijke kappen', geldt immers wel in het rechtsleven, maar niet in het geestesleven. Een bloeiend geestesleven ontstaat juist dankzij een grote diversiteit en verscheidenheid en een streven naar voortdurende veranderingen.Gelukkig zijn er voorbeelden van bedrijven die dit intuïtief al doen. Zo is er het voorbeeld van het Nederlandse bedrijf 'Van Leer Industries' dat zich bezighoudt met industriële verpakkingen, zoals vaten, en een vast deel van de winst schenkt aan een stichting die daarmee onderwijsactiviteiten financiert.
Ook de cosmeticaketen 'Body Shop' (opgericht in Groot-Brittannië door Anita Roddick) en de Amerikaanse keten van ijscowinkels 'Ben & Jerry's Homemade' zijn voorlopers op dit gebied. Er is pas sprake van evenwicht als het rechtsleven (c.q. de overheid) d.m.v. wetgeving de maatschappelijke gebieden van geestesleven en het economische leven beschermt tegen oneigenlijke inmenging of vermenging, zodat elk zich naar eigen aard en volgens bijbehorende principes gezond kan ontwikkelen. Daarnaast moet zij erover waken dat er wel een geldkringloop tussen de economie en het geestesleven ontstaat, zonder dat dit gepaard gaat met belangenvermenging. Het geestesleven heeft recht om zich 'vrij' te ontwikkelen, los van de overheid en het economische krachtenveld, net zo goed als het economische leven het recht heeft om zich indachtig het solidariteitsprincipe te ontwikkelen. Dat betekent geen oneigenlijke gelijkheid bij economische behoeften (zoals het voorbeeld van de uniforme kledij in China ten tijden van wijlen Mao), maar ook niet 'vrij' om de markt te domineren en uit te buiten.
Groot of klein?
Deze sociale driegeleding is op allerlei niveaus te onderscheiden. Niet alleen op het niveau van de hele maatschappij. ledere organisatie heeft te maken met vraagstukken van alle drie de gebieden. Je kunt denken aan rechtsprincipes als het gaat om besluitvorming, aan economische afwegingen als het gaat om behoeften en producten, of aan een geestesleven in de vorm van vragen van ethische, religieuze of principiële aard.
Brüll *** heeft daarom de idee gelanceerd om ook in organisaties en instellingen te beginnen met sociale driegeleding door het instellen van drie organen voor de bijbehorende vraagstukken. Zo zou iedere organisatie een rechtsorgaan, een economisch orgaan en een orgaan voor geestelijke, culturele vraagstukken moeten hebben. De kunst (of de leerweg die we vervolgens moeten gaan) is dan de verschillende vragen, problemen die in een organisatie voorkomen in de juiste kring voor te leggen en te bespreken, volgens de daar geldende principes.
Praktische ervaring
Zelf heb ik als bestuurslid van een Vrije School met een Onderbouw enige jaren geprobeerd om vanuit de ideeën van de sociale driegeleding te werken. Om daarvan een aantal ervaringen weer te geven is het nodig een beeld te hebben van de organisatie. Daarbij is het belangrijk te vermelden dat het college van leerkrachten, vanwege het feit dat het een school is en dus behoort tot het geestesleven, het belangrijkste orgaan (van het geestesleven in dit geval) is en ten aanzien van de te nemen beslissingen een vetorecht heeft. Als orgaan bewaakt zij de pedagogische en didactische uitgangspunten en maakt zij dienovereenkomstig haar beleid voor de school. Zij is daarin ook maximaal 'vrij' en zou daarin ook niet gehinderd mogen worden door de overheid of de inspraak van ouders. Hetzelfde geldt echter voor een individuele leerkracht die vrij moet zijn om les te geven naar eigen inzicht en opvattingen. Natuurlijk heb je als leerkracht wel een aantal uitgangspunten en waarden gemeenschappelijk met de school. Niet voor niets kiest iemand ervoor juist op zo'n school te werken. En de school trekt ook juist mensen aan met een zekere geestverwantschap.
Bestuur
Als Stichting en in het kader van de subsidiëring heeft een school ook een Bestuur, dat formeel naar de overheid toe de eindverantwoording heeft en ook aanspreekbaar is voor bijvoorbeeld de onderwijsinspectie. Het Bestuur is op te vatten als het rechtsorgaan binnen de school, waar uiteindelijk de besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen. Een probleem daarbij is dat het bestuur formeel ook de financiële zaken in haar portefeuille heeft, via de penningmeester. Vanuit het gedachtegoed van de sociale driegeleding is het echter wenselijk deze economische functie te scheiden of los te weken uit het bestuur, bijvoorbeeld via het instellen van een financiële werkgroep. In het bestuur, of de kring waar de besluitvorming plaatsvindt, worden dus pedagogische en economische belangen uiteindelijk meegenomen nadat ze in de betreffende organen zijn voorbesproken en voorzien zijn van adviezen.Binnen deze school schortte het vooral aan een rechtsbewustzijn, of om precies te zijn: aan vastgelegde regels, procedures en statuten. Onder het motto 'vrijheid - blijheid' hadden vooral de leerkrachten een weerstand tegen vastgelegde en beargumenteerde afspraken of algemeen geldende principes. Het ontbreken van regels en schriftelijke afspraken schept echter onzekerheid en vooral onduidelijkheid en kan uiteindelijk zelfs leiden tot willekeur; vandaag zo en morgen weer anders. Terwijl het vastleggen in procedures juist in dit geval de pedagogische vrijheid beschermt, en tegelijkertijd tegemoetkomt aan rechtsprincipes als gelijke behandeling. Bij belangrijke zaken binnen de school zitten ook rechtsvragen zoals: welke criteria?, welke procedures? wie neemt de besluiten? hoe verloopt de informatie of communicatie? Denk aan het aannamebeleid (van leerkrachten en kinderen); schoolrijpheid (welke kinderen uit de kleuterklas zijn klaar voor de onderbouw?); het splitsen of juist combineren van groepen; klachten; redactiewerk voor het schoolblad; de vertegenwoordiging van ouders.
Er bestond natuurlijk wel een zekere gewoontevorming, die echter nergens vastgelegd en dus sterk persoons- en situatiegebonden was.Mocht iemand misschien denken dat ik een voorstander ben van een rigide bureaucratische schoolorganisatie waar formulieren in vijfvoud rondgaan, dan moet ik die persoon teleurstellen.
Waar het om gaat is dat in een organisatie waar een tiental leerkrachten en een honderdtal ouders rondlopen juist helderheid en inzichtelijkheid moet bestaan ten aanzien van belangrijke en terugkerende onderwerpen en dan ontkom je niet aan enige vastlegging op papier. En er ontstaat pas een collectief leerproces als deze regels of procedures ook nageleefd worden en uiteraard indien nodig worden bijgesteld. Aangezien procedures niet alleen duidelijkheid, maar vooral ook (rechts)bescherming voor alle betrokkenen bieden, is er in drie jaar tijd vanuit het bestuur aan al deze zaken gewerkt. Er zijn redactie- en ouderraadstatuten opgesteld, er is een klachtenprocedure ontworpen en ingevoerd, een procedure voor het aannemen van kinderen en ook een voor de gang van zaken rondom schoolrijpheid. Dat waren soms moeilijke discussies en er was vooral veel geduld en volharding nodig om ze tot een goed einde te brengen, maar het bracht uiteindelijk rust en tevredenheid.
Ten aanzien van zaken die te maken hadden met ontwikkelingen of veranderingen voor het komend schooljaar (wel of niet combineren van klassen, wel of niet uitbreiden met een derde kleuterklas), die de hele school betroffen, werd gekozen voor een brede besluitvormingsprocedure. Daarbij werden meerdere open avonden belegd voor alle betrokkenen (leerkrachten, ouders en bestuursleden) om te komen tot een duidelijke beeld-, menings- en uiteindelijke besluitvorming. Het voordeel hiervan is dat alle relevante informatie en de verschillende gezichtspunten op tafel komen, zo wordt het draagvlak en de acceptatie voor de te nemen beslissing vergroot, zonder dat de pedagogische vrijheid wordt aangetast.
Individu en gemeenschap
Mij heeft dit alles gesterkt in de mening dat sociale driegeleding niet alleen een interessante theorie is, maar vooral ook praktisch nuttig. Zij is een bruikbaar instrument als het gaat om sociale en maatschappelijke transformatie waarbij individuele kwaliteiten, rechten en behoeften op de juiste plaats werkzaam zijn in het sociale verkeer, want het kernthema van dit verhaal was: 'Hoe kan zelfbezinning en zelfverwerkelijking ook maatschappelijk vruchtbaar zijn?'Zelf heb ik veel geleerd van het werken met dit model voor sociale driegeleding. Voor mij fungeerde het als een 'bril' om niet alleen naar de maatschappij en naar organisaties te kijken, maar ook naar mijn eigen rol in het geheel. Het driegeledingsmodel blijkt een toepasbaar hulpmiddel om je als individu optimaal te kunnen inzetten in de gemeenschap waarvan je deel uitmaakt.Het is heel inspirerend om te merken dat zo'n theoretisch model in de praktijk werkt, dat het aansluit bij ervaring. Het overleg werd werkelijk productief voor de organisatie als geheel, en wij konden als betrokkenen daarin het gevoel krijgen dat we daadwerkelijk gestalte gaven aan de waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit.
* Kernpunten van het sociale vraagstuk, door Rudolf Sterner. Uitgave: Vrij Geestesleven.
** De noodzaak van associates in het economisch leven, door Rudolf Steiner. Uitgave: Christofoor.
*** De sociale impuls van de Anthroposofie, door Dieter Brüll. Uitgave: Christofoor.
Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie
Dit artikel is gepubliceerd op het discussieforum van Antrovista 2007
Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie:Uit de tijd??
Inleiding voor het discussieforum 'De vrijheid van de Vrije School achterhaald?'
Directe aanleiding voor dit artikel was een bezorgde vraag van een onderbouwleerkracht van een vrije school die mijn artikel had gelezen in lerarenbrieven in 2003 als reactie op het eerdere nummer (Pasen 2003) dat ging over 'het besturen van vrijescholen'. Daarin was ik een pleitbezorger van lerarenzelfbestuur en een mandatenorganisatie. Deze persoon wordt nu geconfronteerd met het aanstellen van een schoolleider (en zelfs iemand uit het bedrijfsleven) met steun van ouders en bestuur.
Als je de recente artikelen en opvattingen leest van werkers uit het veld zoals: van bestuursvertegenwoordigers en directies (in het themanummer van Lerarenbrieven jrg 14, no.2 Pasen 2003) en van deskundigen zoals in een boek van A. Bekman getiteld 'Besturen in antroposofische organisaties' (NPI) en 'Waarom doen we zo moeilijk'? of van Ferd van Koolwijk: 'Lucifer, Ahriman en Christus in Organisaties' dan ontstaat de indruk dat de ideeën over Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie grotendeels achterhaald, ouderwets en vooral onwerkbaar worden gevonden en vervangen dienen te worden door een professionele organisatie en managerscultuur.Kennelijk ook nog met succes want er zijn in Nederland nog maar weinig vrije scholen die nog werken met deze ideeën en uitgangspunten.
Heeft het gedachtegoed van R. Steiner uit begin 1900 en de vele uitwerkingen en verdiepingen van denkers als Ernst Lehrs in 1956 ('Republikanisch, nicht Demokratisch) of later D.Brüll (1988 'Republikanisch und Demokratisch') en artikelen van Mouringh Boeke, Fred Beekers, Hans Peter van Manen en Lex Bos opeens aan waarde ingeboet en haar betekenis verloren ???
Zelf beschouw ik het eerder als een tijdelijke hype of trend die momenteel rondwaart in onze maatschappij waarin het management- en marktdenken in alle sectoren van onze samenleving de overhand lijken te hebben en instituties van het geestesleven in ernstige mate bedreigen en in verwarring brengen. Ook de overheid lijkt het vrije marktdenken en het resultaat denken volledig te hebben omarmd en alle publieke taken te privatiseren en het krachtenspel over te laten aan de markt.Aan R. Steiner hebben we de maatschappijvisie van de sociale driegeleding te danken die de samenleving onderverdeeld in drie verschillende gebieden waar verschillende basis- of ethische principes bepalend moeten zijn. In het geestesleven (sociaal-culturele leven inclusief onderwijs en wetenschap) hoort de vrijheid het leidende beginsel te zijn. In het economische leven broederschap en in het rechtsleven de gelijkheid.Het onderwijs en haar instituties horen in het gebied van het geestesleven thuis. R.Steiner heeft onderwijs ook terecht opvoedkunst genoemd en daarbij is vrijheid een belangrijke voorwaarde.
In een school met een team van leerkrachten betekent dat vanzelfsprekend dat de leraren tezamen verantwoordelijk zijn voor het bestuur, de leiding en het beleid van de onderwijsorganisatie. Alleen dan is de vrijheid en verantwoordelijkheid gewaarborgd, die nodig is zodat leerkrachten hun kunstzinnige werk met en voor kinderen goed kunnen doen en daarbij het vertrouwen hebben van de overheid (financier) en de ouders.
Volgens mij is het ook een grote misvatting om te denken dat lerarenzelfbestuur alleen mogelijk is wanneer een school volledig los staat van de overheid en overheidsfinanciering beschouwd wordt als een onrechtmatige afhankelijkheid. Leraren zouden als 'ondernemende' en volledig verantwoordelijke medewerkers ook juridisch de aansprakelijkheid moeten dragen.
Een aantal scholen heeft hier in het verleden ook mee geëxperimenteerd via verschillende rechtspersonen (maatschap) als lerarencollectief.Een school is echter geen bedrijf en dus telt de resultaatverantwoordelijkheid op een heel andere meer geestelijke morele manier in plaats van het te beschouwen als risicodragend ondernemerschap.Integendeel de overheidsfinanciering voor onderwijsorganisaties is juist een belangrijke voorwaarde als een financiële basis waar de maatschappij en de belastingbetalers recht op hebben.
Het probleem schuilt hem eerder in de overheidsbemoeienis inhoudelijk waartegen bezwaar mag worden aangetekend. De overheid dient te zorgen voor de faciliteiten (gebouw, inrichting, energie en onderhoudskosten) en salariëring van de leerkrachten. Dan pas is de leerkracht vrij(gesteld) om zijn vrije beroep goed te kunnen uitoefenen en hoeft zich indachtig de sociale hoofdwet niet iedere maand af te vragen of er wel genoeg inkomsten zijn binnengekomen zodat de lonen betaald kunnen worden. De essentie van lerarenzelfbestuur is dat er in het onderwijs geen juridische of personele scheiding is tussen bestuur of leiding van de school en de uitvoering van onderwijsproces. Alle organisatorische, financiële en personele kwesties zijn ondergeschikt (slechts voorwaardenscheppend) aan het onderwijsproces.
Het bestuur en beleid dienen dus bij de leerkrachten te liggen en niet bij professionals of managers, die alleen kennis hebben van organiseren, boekhouden, juridische en facilitaire kwesties etc. In het laatste geval wordt het onderwijs onherroepelijk ondergeschikt.Mag er dan geen wettelijk bepaald bestuur zijn? Jawel, want volgens de wetgever dient afhankelijk van de rechtsvorm (Stichting of Vereniging) er een bestuur te zijn dat de eindverantwoordelijkheid formeel draagt en aansprakelijkheid heeft. Dat is een zorgvuldigheidsvereiste vanuit de overheid dat bedoeld is om erop toe te zien dat gemeenschapsgelden goed besteed en beheerd worden. Een school die wil werken met een vorm van lerarenbestuur kan daar juist groot voordeel uit putten als zij een wettelijk bestuur heeft dat bestaat uit ouders of deskundigen op het gebied van arbeidsrecht, overheidsfinanciering en wetgeving, of financieel/juridisch deskundig is. In de bedrijfseconomie kent men het principe van 'checks and balances', dat ervoor zorgt dat uitvoering en controle niet bij een persoon ligt. Men kan niet boekhouder zijn en tegelijkertijd de controlerende accountant zijn. Ook in de politiek hanteren we dit balansprincipe maar dan in een driedeling het 'trias politica principe', met daarin een scheiding tussen wetgevende(regering en 1e kamer), uitvoerende(ministeries en ambtenaren) en controlerende macht (rechtspraak en 2e kamer).Een bestuur en medezeggenschapsraad kunnen een team van leraren juist ondersteunen, adviseren en begeleiden bij het opstellen van een jaarrekening, personeels- en arbobeleid en andere zaken. Zij kunnen beleidsplannen opgesteld door leerkrachten beoordelen en adviseren op basis van hun persoonlijke deskundigheden en maatschappelijke vereisten.
Een schoolbestuur moet echter niet inhoudelijk onderwijsbeleid gaan ontwikkelen.
Dat is het domein van de leerkrachten.Vanuit een dergelijke taakopvatting heb ik zelf ook enige jaren in het bestuur gezeten o.a. als penningmeester van de Vrije School de Regenboog, een basisschool in Eindhoven-Zuid.Dus er hoeft geen moeilijke en feitelijk onrechtmatige convenant afgesloten te worden waarbij bestuursleden formeel afstand doen van hun wettelijke bevoegdheid en deze delegeren naar de beleidsgroep, zoals in het verleden wel is gebeurd. Vertrouwen is een grote deugd, die echter actief en regelmatig 'verdiend' moet worden door het midden te houden tussen blind vertrouwen en wantrouwen. Het is als een evenwichtsbalk die voortdurend manoeuvreren vereist. Openheid en transparantie zijn daarbij de sleutelwoorden.Hoe zit het dan met inspraak en medezeggenschap van ouders en leerkrachten via een schoolmedezeggenschapsorgaan of ouderraad?Ook hiertegen hebben veel vrije scholen in het verleden krampachtig stelling genomen en zich verzet of op zijn minst een ontmoedigingsbeleid gevoerd als het ging om het instellen van een medezeggenschapsraad voor leerlingen, ouders en leerkrachten. Ook dit is naar mijn mening onterecht.Door de wet is voorgeschreven dat scholen de mogelijkheid van een medezeggenschapsraad moeten creëren en actief stimuleren en steunen.Het heeft geen zin vanuit een beperkte visie op lerarenzelfbestuur deze ontwikkeling tegen te houden en ouders, leerlingen aan de zijlijn te laten staan. Integendeel overleg en advisering kunnen heel vruchtbaar zijn en het draagvlak bieden voor een goed beleid en vertrouwensbasis voor ouders en leerlingen. Hier spreek ik uit eigen ervaring aangezien ik ruim zes jaar lid en voorzitter van de school-(deel)gemeenschapsraad ben geweest van het Novaliscollege (een Vrije schoolgemeenschap VMBO-t, HAVO en VWO in Eindhoven). Werkelijke inspraak en letterlijk meepraten is nog veel belangrijker dan meebeslissen. Het adviesrecht is belangrijker dan het instemmingsrecht. Het bewaken van zorgvuldigheid en procedures is een heel belangrijke taak los van de feitelijke instemming. Dat laatste is slechts een stok achter de hand voor zeer belangrijke kwesties, waarvan je eigenlijk hoopt dat ze nooit gebruikt hoeven te worden. Preventief informeren is belangrijker dan achteraf toetsen.
Wat betekent lerarenbestuur nu in praktijk?Moeten alle leraren meebesluiten bij beleidsmatige en organisatorische vraagstukken en plannen? De gruwel van iedere organisatie waarbij het idee van consensus en draagvlak tot in het extreme wordt uitgevoerd?Natuurlijk niet. Er mag best een 'primus inter paris' (de eerste onder gelijken) zijn die aanspreekpunt is en tijdelijk de eindverantwoordelijkheid heeft voor bestuurlijke, personele en organisatorische problemen. Tijdelijk moet de macht gecentraliseerd zijn bij één persoon, de mandataris. Die daarvoor de steun heeft gekregen van het hele team via verkiezingen en benoemingen om gedurende een periode van een jaar of twee jaar de functie of taak naar behoren uit te voeren. Voor iedere speciale taak of rol dient iemand gekozen en benoemd te worden omdat hij/zij daarvoor het meest getalenteerd of geschikt voor is, maar uiteraard tijdelijk en niet voor onbepaalde tijd.
Denk daarmee aan leden van de aannamecommissie, personeelsgroep, bestuursraad, beleids-(voorbereidings) groep, dagelijkse leiding, middenbouw of bovenbouwcoördinator. Deze mensen willen het vertrouwen hebben van collega’s om te kunnen werken maar moeten ook verantwoording afleggen en wordt de benoemingstermijn gelimiteerd. Zoals ook in besturen van Stichtingen en Verenigingen dit heel normaal en vanzelfsprekend is. Ook bij de overheid in regering en parlement. Ook in de Universitaire wereld kenden we dit principe met een hoogleraar die tijdelijk de functie van rector magnificus uitoefent. Uiteraard altijd maar tijdelijk om op langere termijn machtsmisbruik te voorkomen en dat steeds weer het lerarencollege de regie, eindverantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft. Dat is de essentie van een mandatenorganisatie als een concrete uitwerking van het ideële principe van Lerarenzelfbestuur.
Het feit dat er zoveel literatuur over is geschreven en er verschillende visies bestaan op de concrete uitwerking of invulling van deze concepten van lerarenzelfbestuur en mandatenorganisatie zal misschien voor onduidelijkheid en verschillende interpretaties zorgen, maar het mag echter niet zo zijn dat deze principes opeens van tafel geveegd worden. Natuurlijk is het complex en ingewikkeld om een eigen werkbare vorm te ontwikkelen maar het mag niet zo zijn dat we uit gemakzucht deze belangrijke ideeën overboord zetten. Hoe geloofwaardig is een vrije school nog als de steeds meer delen van het mens-, wereld-, maatschappij- en/of organisatiebeeld schrappen omdat ons dat beter uitkomt??Dat wordt in de hand gewerkt omdat er een voortdurende machtsconcentratie is opgetreden in scholenland. Van de 14 Bovenbouwen in Nederland zijn er een aantal overkoepelende juridische constructies gemaakt zodat er nog maar een handvol zijn waar een beperkte groep van mensen al jaren de dienst uitmaken. Ook bij het vrije school basisonderwijs (ongeveer 70 in Nederland) treedt die conglomeraatvorming op; zo bestaat er een stichting Pallas die 12 vrije scholen in Zuid Oost Nederland omvat. Daarmee verdwijnt ook een noodzakelijke eigen vrije ontwikkeling en diversiteit in organiseren en besturen. Machtsconcentratie en gelijkvormigheid zijn onmiskenbaar het gevolg. De huidige machtshebbers (directies en besturen) hebben er rechtstreeks zelf belang bij om aan het stuur te blijven en dus deze ideeën van lerarenzelfbestuur af te serveren. Het is echter de moed en de wil van de gezamenlijke leerkrachten (en ouders) nodig om dit tij te keren!!
De parlementaire democratie is ook ontstaan omdat de macht van de alleenheerser of machthebber (president of koning) opgeëist is door het volk.Laat je niets wijsmaken.
Om in termen van Ferd Koolwijk te spreken:" Zonder zelfbestuur en een mandatenorganisatie hebben Ahriman en Lucifer nog meer vrij spel"! Ferd heeft ook weleens tijdens een algemene vergadering van de (toen nog) Bond van Vrije Scholen geopperd dat vergaderingen de grootste tijdsverspilling waren in organisaties.Helaas ben ik ook dat niet met hem eens. Wat is het alternatief: geen overleg meer, geen onderonsjes? Ieder op zijn eigen eiland? Kennen we de gevleugelde bijbeluitspraak niet meer: 'Wanneer twee of meer uit mijn naam samen zijn dan ben ik in Uw midden' . Laat dat de oefenweg van Christus zijn.
Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie:Uit de tijd??
Inleiding voor het discussieforum 'De vrijheid van de Vrije School achterhaald?'
Directe aanleiding voor dit artikel was een bezorgde vraag van een onderbouwleerkracht van een vrije school die mijn artikel had gelezen in lerarenbrieven in 2003 als reactie op het eerdere nummer (Pasen 2003) dat ging over 'het besturen van vrijescholen'. Daarin was ik een pleitbezorger van lerarenzelfbestuur en een mandatenorganisatie. Deze persoon wordt nu geconfronteerd met het aanstellen van een schoolleider (en zelfs iemand uit het bedrijfsleven) met steun van ouders en bestuur.
Als je de recente artikelen en opvattingen leest van werkers uit het veld zoals: van bestuursvertegenwoordigers en directies (in het themanummer van Lerarenbrieven jrg 14, no.2 Pasen 2003) en van deskundigen zoals in een boek van A. Bekman getiteld 'Besturen in antroposofische organisaties' (NPI) en 'Waarom doen we zo moeilijk'? of van Ferd van Koolwijk: 'Lucifer, Ahriman en Christus in Organisaties' dan ontstaat de indruk dat de ideeën over Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie grotendeels achterhaald, ouderwets en vooral onwerkbaar worden gevonden en vervangen dienen te worden door een professionele organisatie en managerscultuur.Kennelijk ook nog met succes want er zijn in Nederland nog maar weinig vrije scholen die nog werken met deze ideeën en uitgangspunten.
Heeft het gedachtegoed van R. Steiner uit begin 1900 en de vele uitwerkingen en verdiepingen van denkers als Ernst Lehrs in 1956 ('Republikanisch, nicht Demokratisch) of later D.Brüll (1988 'Republikanisch und Demokratisch') en artikelen van Mouringh Boeke, Fred Beekers, Hans Peter van Manen en Lex Bos opeens aan waarde ingeboet en haar betekenis verloren ???
Zelf beschouw ik het eerder als een tijdelijke hype of trend die momenteel rondwaart in onze maatschappij waarin het management- en marktdenken in alle sectoren van onze samenleving de overhand lijken te hebben en instituties van het geestesleven in ernstige mate bedreigen en in verwarring brengen. Ook de overheid lijkt het vrije marktdenken en het resultaat denken volledig te hebben omarmd en alle publieke taken te privatiseren en het krachtenspel over te laten aan de markt.Aan R. Steiner hebben we de maatschappijvisie van de sociale driegeleding te danken die de samenleving onderverdeeld in drie verschillende gebieden waar verschillende basis- of ethische principes bepalend moeten zijn. In het geestesleven (sociaal-culturele leven inclusief onderwijs en wetenschap) hoort de vrijheid het leidende beginsel te zijn. In het economische leven broederschap en in het rechtsleven de gelijkheid.Het onderwijs en haar instituties horen in het gebied van het geestesleven thuis. R.Steiner heeft onderwijs ook terecht opvoedkunst genoemd en daarbij is vrijheid een belangrijke voorwaarde.
In een school met een team van leerkrachten betekent dat vanzelfsprekend dat de leraren tezamen verantwoordelijk zijn voor het bestuur, de leiding en het beleid van de onderwijsorganisatie. Alleen dan is de vrijheid en verantwoordelijkheid gewaarborgd, die nodig is zodat leerkrachten hun kunstzinnige werk met en voor kinderen goed kunnen doen en daarbij het vertrouwen hebben van de overheid (financier) en de ouders.
Volgens mij is het ook een grote misvatting om te denken dat lerarenzelfbestuur alleen mogelijk is wanneer een school volledig los staat van de overheid en overheidsfinanciering beschouwd wordt als een onrechtmatige afhankelijkheid. Leraren zouden als 'ondernemende' en volledig verantwoordelijke medewerkers ook juridisch de aansprakelijkheid moeten dragen.
Een aantal scholen heeft hier in het verleden ook mee geëxperimenteerd via verschillende rechtspersonen (maatschap) als lerarencollectief.Een school is echter geen bedrijf en dus telt de resultaatverantwoordelijkheid op een heel andere meer geestelijke morele manier in plaats van het te beschouwen als risicodragend ondernemerschap.Integendeel de overheidsfinanciering voor onderwijsorganisaties is juist een belangrijke voorwaarde als een financiële basis waar de maatschappij en de belastingbetalers recht op hebben.
Het probleem schuilt hem eerder in de overheidsbemoeienis inhoudelijk waartegen bezwaar mag worden aangetekend. De overheid dient te zorgen voor de faciliteiten (gebouw, inrichting, energie en onderhoudskosten) en salariëring van de leerkrachten. Dan pas is de leerkracht vrij(gesteld) om zijn vrije beroep goed te kunnen uitoefenen en hoeft zich indachtig de sociale hoofdwet niet iedere maand af te vragen of er wel genoeg inkomsten zijn binnengekomen zodat de lonen betaald kunnen worden. De essentie van lerarenzelfbestuur is dat er in het onderwijs geen juridische of personele scheiding is tussen bestuur of leiding van de school en de uitvoering van onderwijsproces. Alle organisatorische, financiële en personele kwesties zijn ondergeschikt (slechts voorwaardenscheppend) aan het onderwijsproces.
Het bestuur en beleid dienen dus bij de leerkrachten te liggen en niet bij professionals of managers, die alleen kennis hebben van organiseren, boekhouden, juridische en facilitaire kwesties etc. In het laatste geval wordt het onderwijs onherroepelijk ondergeschikt.Mag er dan geen wettelijk bepaald bestuur zijn? Jawel, want volgens de wetgever dient afhankelijk van de rechtsvorm (Stichting of Vereniging) er een bestuur te zijn dat de eindverantwoordelijkheid formeel draagt en aansprakelijkheid heeft. Dat is een zorgvuldigheidsvereiste vanuit de overheid dat bedoeld is om erop toe te zien dat gemeenschapsgelden goed besteed en beheerd worden. Een school die wil werken met een vorm van lerarenbestuur kan daar juist groot voordeel uit putten als zij een wettelijk bestuur heeft dat bestaat uit ouders of deskundigen op het gebied van arbeidsrecht, overheidsfinanciering en wetgeving, of financieel/juridisch deskundig is. In de bedrijfseconomie kent men het principe van 'checks and balances', dat ervoor zorgt dat uitvoering en controle niet bij een persoon ligt. Men kan niet boekhouder zijn en tegelijkertijd de controlerende accountant zijn. Ook in de politiek hanteren we dit balansprincipe maar dan in een driedeling het 'trias politica principe', met daarin een scheiding tussen wetgevende(regering en 1e kamer), uitvoerende(ministeries en ambtenaren) en controlerende macht (rechtspraak en 2e kamer).Een bestuur en medezeggenschapsraad kunnen een team van leraren juist ondersteunen, adviseren en begeleiden bij het opstellen van een jaarrekening, personeels- en arbobeleid en andere zaken. Zij kunnen beleidsplannen opgesteld door leerkrachten beoordelen en adviseren op basis van hun persoonlijke deskundigheden en maatschappelijke vereisten.
Een schoolbestuur moet echter niet inhoudelijk onderwijsbeleid gaan ontwikkelen.
Dat is het domein van de leerkrachten.Vanuit een dergelijke taakopvatting heb ik zelf ook enige jaren in het bestuur gezeten o.a. als penningmeester van de Vrije School de Regenboog, een basisschool in Eindhoven-Zuid.Dus er hoeft geen moeilijke en feitelijk onrechtmatige convenant afgesloten te worden waarbij bestuursleden formeel afstand doen van hun wettelijke bevoegdheid en deze delegeren naar de beleidsgroep, zoals in het verleden wel is gebeurd. Vertrouwen is een grote deugd, die echter actief en regelmatig 'verdiend' moet worden door het midden te houden tussen blind vertrouwen en wantrouwen. Het is als een evenwichtsbalk die voortdurend manoeuvreren vereist. Openheid en transparantie zijn daarbij de sleutelwoorden.Hoe zit het dan met inspraak en medezeggenschap van ouders en leerkrachten via een schoolmedezeggenschapsorgaan of ouderraad?Ook hiertegen hebben veel vrije scholen in het verleden krampachtig stelling genomen en zich verzet of op zijn minst een ontmoedigingsbeleid gevoerd als het ging om het instellen van een medezeggenschapsraad voor leerlingen, ouders en leerkrachten. Ook dit is naar mijn mening onterecht.Door de wet is voorgeschreven dat scholen de mogelijkheid van een medezeggenschapsraad moeten creëren en actief stimuleren en steunen.Het heeft geen zin vanuit een beperkte visie op lerarenzelfbestuur deze ontwikkeling tegen te houden en ouders, leerlingen aan de zijlijn te laten staan. Integendeel overleg en advisering kunnen heel vruchtbaar zijn en het draagvlak bieden voor een goed beleid en vertrouwensbasis voor ouders en leerlingen. Hier spreek ik uit eigen ervaring aangezien ik ruim zes jaar lid en voorzitter van de school-(deel)gemeenschapsraad ben geweest van het Novaliscollege (een Vrije schoolgemeenschap VMBO-t, HAVO en VWO in Eindhoven). Werkelijke inspraak en letterlijk meepraten is nog veel belangrijker dan meebeslissen. Het adviesrecht is belangrijker dan het instemmingsrecht. Het bewaken van zorgvuldigheid en procedures is een heel belangrijke taak los van de feitelijke instemming. Dat laatste is slechts een stok achter de hand voor zeer belangrijke kwesties, waarvan je eigenlijk hoopt dat ze nooit gebruikt hoeven te worden. Preventief informeren is belangrijker dan achteraf toetsen.
Wat betekent lerarenbestuur nu in praktijk?Moeten alle leraren meebesluiten bij beleidsmatige en organisatorische vraagstukken en plannen? De gruwel van iedere organisatie waarbij het idee van consensus en draagvlak tot in het extreme wordt uitgevoerd?Natuurlijk niet. Er mag best een 'primus inter paris' (de eerste onder gelijken) zijn die aanspreekpunt is en tijdelijk de eindverantwoordelijkheid heeft voor bestuurlijke, personele en organisatorische problemen. Tijdelijk moet de macht gecentraliseerd zijn bij één persoon, de mandataris. Die daarvoor de steun heeft gekregen van het hele team via verkiezingen en benoemingen om gedurende een periode van een jaar of twee jaar de functie of taak naar behoren uit te voeren. Voor iedere speciale taak of rol dient iemand gekozen en benoemd te worden omdat hij/zij daarvoor het meest getalenteerd of geschikt voor is, maar uiteraard tijdelijk en niet voor onbepaalde tijd.
Denk daarmee aan leden van de aannamecommissie, personeelsgroep, bestuursraad, beleids-(voorbereidings) groep, dagelijkse leiding, middenbouw of bovenbouwcoördinator. Deze mensen willen het vertrouwen hebben van collega’s om te kunnen werken maar moeten ook verantwoording afleggen en wordt de benoemingstermijn gelimiteerd. Zoals ook in besturen van Stichtingen en Verenigingen dit heel normaal en vanzelfsprekend is. Ook bij de overheid in regering en parlement. Ook in de Universitaire wereld kenden we dit principe met een hoogleraar die tijdelijk de functie van rector magnificus uitoefent. Uiteraard altijd maar tijdelijk om op langere termijn machtsmisbruik te voorkomen en dat steeds weer het lerarencollege de regie, eindverantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft. Dat is de essentie van een mandatenorganisatie als een concrete uitwerking van het ideële principe van Lerarenzelfbestuur.
Het feit dat er zoveel literatuur over is geschreven en er verschillende visies bestaan op de concrete uitwerking of invulling van deze concepten van lerarenzelfbestuur en mandatenorganisatie zal misschien voor onduidelijkheid en verschillende interpretaties zorgen, maar het mag echter niet zo zijn dat deze principes opeens van tafel geveegd worden. Natuurlijk is het complex en ingewikkeld om een eigen werkbare vorm te ontwikkelen maar het mag niet zo zijn dat we uit gemakzucht deze belangrijke ideeën overboord zetten. Hoe geloofwaardig is een vrije school nog als de steeds meer delen van het mens-, wereld-, maatschappij- en/of organisatiebeeld schrappen omdat ons dat beter uitkomt??Dat wordt in de hand gewerkt omdat er een voortdurende machtsconcentratie is opgetreden in scholenland. Van de 14 Bovenbouwen in Nederland zijn er een aantal overkoepelende juridische constructies gemaakt zodat er nog maar een handvol zijn waar een beperkte groep van mensen al jaren de dienst uitmaken. Ook bij het vrije school basisonderwijs (ongeveer 70 in Nederland) treedt die conglomeraatvorming op; zo bestaat er een stichting Pallas die 12 vrije scholen in Zuid Oost Nederland omvat. Daarmee verdwijnt ook een noodzakelijke eigen vrije ontwikkeling en diversiteit in organiseren en besturen. Machtsconcentratie en gelijkvormigheid zijn onmiskenbaar het gevolg. De huidige machtshebbers (directies en besturen) hebben er rechtstreeks zelf belang bij om aan het stuur te blijven en dus deze ideeën van lerarenzelfbestuur af te serveren. Het is echter de moed en de wil van de gezamenlijke leerkrachten (en ouders) nodig om dit tij te keren!!
De parlementaire democratie is ook ontstaan omdat de macht van de alleenheerser of machthebber (president of koning) opgeëist is door het volk.Laat je niets wijsmaken.
Om in termen van Ferd Koolwijk te spreken:" Zonder zelfbestuur en een mandatenorganisatie hebben Ahriman en Lucifer nog meer vrij spel"! Ferd heeft ook weleens tijdens een algemene vergadering van de (toen nog) Bond van Vrije Scholen geopperd dat vergaderingen de grootste tijdsverspilling waren in organisaties.Helaas ben ik ook dat niet met hem eens. Wat is het alternatief: geen overleg meer, geen onderonsjes? Ieder op zijn eigen eiland? Kennen we de gevleugelde bijbeluitspraak niet meer: 'Wanneer twee of meer uit mijn naam samen zijn dan ben ik in Uw midden' . Laat dat de oefenweg van Christus zijn.
donderdag 19 juni 2008
Project 2000
Onderstaand artikel verscheen in tijdschrift Driegonaal 2006
(28e jaargang no. 4) en later op de website/discussieforum van Antrovista.
Project 2000: een gedwongen keuze, maar ook de juiste!?
Als ouder van drie kinderen op de bovenbouw en voorzitter van de deel-medezeggenschaps-raad van een vrijeschool (middelbaar) heb ik de afgelopen jaren, enigszins vanaf de zijlijn, de ontwikkelingen met betrekking tot Project 2000 kunnen volgen en stel daar nu toch enige vragen bij.
Toen minister Netelenbos medio jaren negentig rond de tafel ging zitten met de (toenmalige) Bond van Vrije Scholen, was dat voor de vrijeschoolbeweging misschien wel een grote (onaangename) verrassing, maar vanuit haar positie als bewindsvrouw een hele logische en gerechtvaardigde stap.
Ruim zeventig jaar heeft de vrijeschool als vernieuwingsschool veel ruimte gehad om haar opvoedingsidealen in praktijk te brengen, de laatste decennia gebeurde dat volledig gesubsidieerd.
De vorm zoals die geleidelijk aan is uitgekristalliseerd, bleek een duidelijk afwijkende ten opzichte van het reguliere onderwijs. Negen jaar onderbouw, waar reguliere basisscholen acht jaar duren, als de kleuterklassen meegerekend worden. Daarnaast een bovenbouw (middelbaar onderwijs) die begint van klas 8 tot en met klas 12, oftewel vijf schooljaren. Veel scholen beschouwden onder- en bovenbouw ook als een harmonisch of organisch geheel, die in één school verenigd moesten worden.
In al die jaren is er maar één bovenbouw geweest, namelijk die in Den Haag, die leerlingen de mogelijkheid bood met een Havo-diploma af te sluiten. De andere vrijescholen gaven hun leerlin-gen een (ivo)-mavo diploma op niveau D en daarnaast een vrijeschooldiploma. Pas in een eventueel 13e jaar konden leerlingen via ROC’s een havo- of vwo-diploma halen, indien ze daarvoor een positief advies hadden gekregen. Zonder afbreuk te doen aan de grote inspanningen die leerkrachten zich getroostten om goed en volwaardig vrijeschoolonderwijs te geven - met stageweken, koor-, orkest-, toneeluitvoeringen, werkkampen (o.a. geologie- en landmeetkamp) en velerlei interessante hoofdonderwijsperioden (zoals Parzival, biografie, kunstgeschiedenis etc.) - bleef het voor de buitenwereld toch maar een ‘veredelde mavo’!
Het is daarom niet vreemd dat er een moment kwam dat de overheid, als wetgevende macht en vanuit het legitieme gelijkheidsbeginsel, de bekostiging van vrijescholen ter discussie zou gaan stellen. Waarom vrijescholen veertien jaar bekostigen als in het reguliere (mavo) onderwijs in twaalf jaar tijd hetzelfde diploma kan worden behaald? Voor de overheid telt immers het eindniveau en zij is niet geïnteresseerd in de extra’s die vrijescholen bieden.
Die situatie was dus onhoudbaar en zo begonnen de onderhandelingen want het vrijeschoolonderwijs zou hoe dan ook in het nieuwe onderwijsstelsel opgenomen moeten worden.Daarvan kennen we nu het resultaat: alle vrijescholen in Nederland zijn schoolgemeenschappen voor vmbo-t, havo en vwo geworden. De scholen kregen een paar jaar de tijd om dat in te voeren en daaraan werd de naam Project 2000 gekoppeld.
Juist bij dit resultaat stel ik vele vraagtekens want gelet op het huidige vrijeschoolprogramma is deze uitkomst helemaal niet passend en logisch. De meeste vrijescholen staan voor een brede ontwikkeling van hoofd, hart en handen. Daarbij vervullen praktische en kunstzinnige vakken een belangrijke rol naast de intellectuele kennis die nodig is voor een gezonde sociale en cognitieve ontwikkeling.
De scholengemeenschap nieuwe stijl heeft als ondergrens vmbo-t. Dat is de theoretische leerweg van het beroepsvoorbereidend middelbaar onderwijs. Daarin is nauwelijks plaats voor alle praktische en kunstzinnige vakken van het vrijeschool leerplan. Daarnaast wordt Havo-onderwijs aangeboden en ook nog vwo-onderwijs. (Het vwo-onderwijs ligt dus twee niveau’s hoger dan het oude ivo-mavo!)
Waarom bieden vrijescholen vwo-onderwijs aan? Omdat alleen dat recht geeft op zes jaar onderwijsfinanciering? Waren geld en rechtspositie belangrijker dan inhoud?
Er is nog een andere reden waarom het misschien niet verstandig is om vwo-examens te willen aanbieden. Als scholengemeenschap ben je gehouden aan de regelgeving om in vier profielen lessen aan te bieden. Ook als het zo is dat misschien 10% van de leerlingen het vwo-niveau aankan, is een middelgrote school gedwongen de verschillende vakkenpakketten in kleine (dus dure) klasjes aan te bieden.
Het is bekend dat 60 % van de leerlingen instroomt in het vmbo en de resterende veertig procent verdeelt zich over havo, vwo en gymnasium. Alleen al uit instroomoverwegingen is een vmbo dus interessanter dan een vwo: er is veel meer behoefte aan vmbo-onderwijs!
In Eindhoven heeft de vrijeschool (middelbaar) ook jarenlang een ambachtelijk-technische stroom gehad die leek op de oude LTS of ambachtsschool en die nu een ‘vmbopraktische leerweg’ genoemd zou worden.
De afgelopen jaren zijn de vrijescholen in Nederland druk doende geweest om zich voor te bereiden op alle veranderingen die Project 2000 met zich meebracht: examens, lesprogramma’s en programma’s van toetsen en afronding. Steeds heeft men gedacht dat het vrijeschoolprogramma er nog wel naast gegeven kan worden. Nu is echter het inzicht gerezen dat dat een verkeerde veronderstelling is geweest, tenzij de kinderen (en leerkrachten) dubbel overbelast worden. Een aantal vrijescholen krijgt het nieuwe lesprogramma nog niet in zes jaar rond en heeft daarom een “vwo-lang”-traject gemaakt (een 13e klas) . De onderwijsinspectie heeft daar tegen geprotesteerd.Tekenend voor de huidige, zorgelijke situatie is ook het feit dat er recentelijk een bovenbouw lerarenconferentie is geweest rondom de vraag “wat is een vrije school?” Ook hebben veel (vrije) scholen een nieuw functiewaarderingssysteem ingevoerd waarmee het financiële onderscheid in de beloning van eerste en tweede graadsbevoegden is verdwenen. Het gevolg daarvan zal zijn dat er weinig prikkels meer zijn om gekwalificeerd personeel van het hoogste niveau binnen te halen. Deze trend is inmiddels zichtbaar zo blijkt uit een NRC artikel van 29 april 2006 met de sprekende titel: ‘Eerste graadsleraren zijn een uitstervende soort op het voortgezet onderwijs’.Toch is het nog steeds verplicht dat eerste graads opgeleiden de lessen in de examenklassen van havo en vwo moeten geven.
Het is nu praktijk dat de middelbare vrijescholen een steeds strenger aannamebeleid hanteren om alleen leerlingen van minimaal vmbo-t niveau toe te laten. Dit tot grote teleurstelling van ouders en leerkrachten van vrije basisscholen die hun kinderen niet kunnen laten doorstromen naar de bovenbouw die er inhoudelijk gezien wel een geheel mee vormt.
Is er een weg terug? Nee.
Is er een weg vooruit? Ja, maar dat betekent naar mijn mening: opnieuw onderhandelen met de overheid om een scholengemeenschap nieuwe stijl te realiseren met vmbo en havo! Als de hele vrije schoolbeweging daar achter zou gaan staan is dit een haalbare wens. En dit onderwijsaanbod past beter bij het vrijeschoolprogramma en een brede sociale, kunstzinnige en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Dan kan de vrijeschool een nieuwe en hoopvolle doorstart maken en verder werken aan haar pedagogische vernieuwingsidealen.
R. Thelosen is docent aan de Fontys Hogeschool in Eindhoven en auteur van Trias politica ethica. Een politiek-ethische bijdrage aan de waardendiscussie dat in maart 2006 bij Nearchus C.V. verscheen.
(28e jaargang no. 4) en later op de website/discussieforum van Antrovista.
Project 2000: een gedwongen keuze, maar ook de juiste!?
Als ouder van drie kinderen op de bovenbouw en voorzitter van de deel-medezeggenschaps-raad van een vrijeschool (middelbaar) heb ik de afgelopen jaren, enigszins vanaf de zijlijn, de ontwikkelingen met betrekking tot Project 2000 kunnen volgen en stel daar nu toch enige vragen bij.
Toen minister Netelenbos medio jaren negentig rond de tafel ging zitten met de (toenmalige) Bond van Vrije Scholen, was dat voor de vrijeschoolbeweging misschien wel een grote (onaangename) verrassing, maar vanuit haar positie als bewindsvrouw een hele logische en gerechtvaardigde stap.
Ruim zeventig jaar heeft de vrijeschool als vernieuwingsschool veel ruimte gehad om haar opvoedingsidealen in praktijk te brengen, de laatste decennia gebeurde dat volledig gesubsidieerd.
De vorm zoals die geleidelijk aan is uitgekristalliseerd, bleek een duidelijk afwijkende ten opzichte van het reguliere onderwijs. Negen jaar onderbouw, waar reguliere basisscholen acht jaar duren, als de kleuterklassen meegerekend worden. Daarnaast een bovenbouw (middelbaar onderwijs) die begint van klas 8 tot en met klas 12, oftewel vijf schooljaren. Veel scholen beschouwden onder- en bovenbouw ook als een harmonisch of organisch geheel, die in één school verenigd moesten worden.
In al die jaren is er maar één bovenbouw geweest, namelijk die in Den Haag, die leerlingen de mogelijkheid bood met een Havo-diploma af te sluiten. De andere vrijescholen gaven hun leerlin-gen een (ivo)-mavo diploma op niveau D en daarnaast een vrijeschooldiploma. Pas in een eventueel 13e jaar konden leerlingen via ROC’s een havo- of vwo-diploma halen, indien ze daarvoor een positief advies hadden gekregen. Zonder afbreuk te doen aan de grote inspanningen die leerkrachten zich getroostten om goed en volwaardig vrijeschoolonderwijs te geven - met stageweken, koor-, orkest-, toneeluitvoeringen, werkkampen (o.a. geologie- en landmeetkamp) en velerlei interessante hoofdonderwijsperioden (zoals Parzival, biografie, kunstgeschiedenis etc.) - bleef het voor de buitenwereld toch maar een ‘veredelde mavo’!
Het is daarom niet vreemd dat er een moment kwam dat de overheid, als wetgevende macht en vanuit het legitieme gelijkheidsbeginsel, de bekostiging van vrijescholen ter discussie zou gaan stellen. Waarom vrijescholen veertien jaar bekostigen als in het reguliere (mavo) onderwijs in twaalf jaar tijd hetzelfde diploma kan worden behaald? Voor de overheid telt immers het eindniveau en zij is niet geïnteresseerd in de extra’s die vrijescholen bieden.
Die situatie was dus onhoudbaar en zo begonnen de onderhandelingen want het vrijeschoolonderwijs zou hoe dan ook in het nieuwe onderwijsstelsel opgenomen moeten worden.Daarvan kennen we nu het resultaat: alle vrijescholen in Nederland zijn schoolgemeenschappen voor vmbo-t, havo en vwo geworden. De scholen kregen een paar jaar de tijd om dat in te voeren en daaraan werd de naam Project 2000 gekoppeld.
Juist bij dit resultaat stel ik vele vraagtekens want gelet op het huidige vrijeschoolprogramma is deze uitkomst helemaal niet passend en logisch. De meeste vrijescholen staan voor een brede ontwikkeling van hoofd, hart en handen. Daarbij vervullen praktische en kunstzinnige vakken een belangrijke rol naast de intellectuele kennis die nodig is voor een gezonde sociale en cognitieve ontwikkeling.
De scholengemeenschap nieuwe stijl heeft als ondergrens vmbo-t. Dat is de theoretische leerweg van het beroepsvoorbereidend middelbaar onderwijs. Daarin is nauwelijks plaats voor alle praktische en kunstzinnige vakken van het vrijeschool leerplan. Daarnaast wordt Havo-onderwijs aangeboden en ook nog vwo-onderwijs. (Het vwo-onderwijs ligt dus twee niveau’s hoger dan het oude ivo-mavo!)
Waarom bieden vrijescholen vwo-onderwijs aan? Omdat alleen dat recht geeft op zes jaar onderwijsfinanciering? Waren geld en rechtspositie belangrijker dan inhoud?
Er is nog een andere reden waarom het misschien niet verstandig is om vwo-examens te willen aanbieden. Als scholengemeenschap ben je gehouden aan de regelgeving om in vier profielen lessen aan te bieden. Ook als het zo is dat misschien 10% van de leerlingen het vwo-niveau aankan, is een middelgrote school gedwongen de verschillende vakkenpakketten in kleine (dus dure) klasjes aan te bieden.
Het is bekend dat 60 % van de leerlingen instroomt in het vmbo en de resterende veertig procent verdeelt zich over havo, vwo en gymnasium. Alleen al uit instroomoverwegingen is een vmbo dus interessanter dan een vwo: er is veel meer behoefte aan vmbo-onderwijs!
In Eindhoven heeft de vrijeschool (middelbaar) ook jarenlang een ambachtelijk-technische stroom gehad die leek op de oude LTS of ambachtsschool en die nu een ‘vmbopraktische leerweg’ genoemd zou worden.
De afgelopen jaren zijn de vrijescholen in Nederland druk doende geweest om zich voor te bereiden op alle veranderingen die Project 2000 met zich meebracht: examens, lesprogramma’s en programma’s van toetsen en afronding. Steeds heeft men gedacht dat het vrijeschoolprogramma er nog wel naast gegeven kan worden. Nu is echter het inzicht gerezen dat dat een verkeerde veronderstelling is geweest, tenzij de kinderen (en leerkrachten) dubbel overbelast worden. Een aantal vrijescholen krijgt het nieuwe lesprogramma nog niet in zes jaar rond en heeft daarom een “vwo-lang”-traject gemaakt (een 13e klas) . De onderwijsinspectie heeft daar tegen geprotesteerd.Tekenend voor de huidige, zorgelijke situatie is ook het feit dat er recentelijk een bovenbouw lerarenconferentie is geweest rondom de vraag “wat is een vrije school?” Ook hebben veel (vrije) scholen een nieuw functiewaarderingssysteem ingevoerd waarmee het financiële onderscheid in de beloning van eerste en tweede graadsbevoegden is verdwenen. Het gevolg daarvan zal zijn dat er weinig prikkels meer zijn om gekwalificeerd personeel van het hoogste niveau binnen te halen. Deze trend is inmiddels zichtbaar zo blijkt uit een NRC artikel van 29 april 2006 met de sprekende titel: ‘Eerste graadsleraren zijn een uitstervende soort op het voortgezet onderwijs’.Toch is het nog steeds verplicht dat eerste graads opgeleiden de lessen in de examenklassen van havo en vwo moeten geven.
Het is nu praktijk dat de middelbare vrijescholen een steeds strenger aannamebeleid hanteren om alleen leerlingen van minimaal vmbo-t niveau toe te laten. Dit tot grote teleurstelling van ouders en leerkrachten van vrije basisscholen die hun kinderen niet kunnen laten doorstromen naar de bovenbouw die er inhoudelijk gezien wel een geheel mee vormt.
Is er een weg terug? Nee.
Is er een weg vooruit? Ja, maar dat betekent naar mijn mening: opnieuw onderhandelen met de overheid om een scholengemeenschap nieuwe stijl te realiseren met vmbo en havo! Als de hele vrije schoolbeweging daar achter zou gaan staan is dit een haalbare wens. En dit onderwijsaanbod past beter bij het vrijeschoolprogramma en een brede sociale, kunstzinnige en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Dan kan de vrijeschool een nieuwe en hoopvolle doorstart maken en verder werken aan haar pedagogische vernieuwingsidealen.
R. Thelosen is docent aan de Fontys Hogeschool in Eindhoven en auteur van Trias politica ethica. Een politiek-ethische bijdrage aan de waardendiscussie dat in maart 2006 bij Nearchus C.V. verscheen.
Abonneren op:
Posts (Atom)