dinsdag 24 juni 2008

Sociale driegeleding en maatschappelijke transformatie

Publicatie in Tijdschrift Sfinx Jaargang 93/1


Sociale driegeleding-een brug naar maatschappelijke transformatie



In dit blad wordt veelvuldig gewag gemaakt van ervaringen in het kader van zelfbezinning en zelfverwerkelijking. Dit proces van persoonlijke transformatie is zinvol en nodig, maar waar het mij uiteindelijk om gaat is of we daarmee ook sociaal en maatschappelijk transformeren.Een zelfbezinning, die mogelijk leidt tot een hernieuwd zelfbesef, kan betekenen: een nieuwe of eerlijker manier van met elkaar omgaan.Tegelijkertijd echter heb ik het gevoel dat het ook nodig is om op zoek te gaan naar nieuwe vormen in termen van structuren of verbanden, die dienstbaar kunnen zijn om het proces van sociale en maatschappelijke transformatie te bevorderen.In deze bijdrage wil ik daar wat gezichtspunten en ervaringen voor aandragen.

Maatschappelijke waarden.
De fundamenten van ons huidige democratische bestel zijn van oorspong de idealen uit de Franse Revolutie: Liberté, Egalité en Fraternité. Deze begrippen zijn uitgegroeid tot de belangrijkste maatschappelijke waarden vrijheid, gelijkheid en broederschap, of solidariteit, die ook ten dele verankerd liggen in de grondwet. Zo kennen we bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst, vereniging en meningsuiting. Toch is er iets bijzonders met deze waarden aan de hand. Tot het uiterste doorgeredeneerd sluiten deze drie elkaar uit. Wanneer je de vrijheid als het leidende principe neemt, dan dreigt in een samenleving de ongelijkheid groter te worden, mede als gevolg van een toenemend egoïsme. Als je de gelijkheid voorop stelt en consequent als uitgangspunt van (overheids-)handelen neemt, dan leidt dit onherroepelijk tot een aantasting van de vrijheid. Vrijheid, gelijkheid en solidariteit lijken aan elkaar tegengesteld en mogen daarom niet verabsoluteerd worden voor het gehele maatschappelijke gebeuren. Op de een of andere manier dienen ze elkaar in evenwicht te houden, maar hoe?

Sociale Driegeleding
Volgens Rudolf Steiner* horen deze drie waarden thuis in drie verschillende gebieden van het sociale of maatschappelijke leven. Gebieden die we wel kunnen onderscheiden binnen het geheel, maar niet kunnen scheiden. Daar gebruikte hij dan ook de term sociale driegeleding (en niet driedeling) voor. Zo onderscheidt hij het rechtsleven, het geestelijk- culturele leven en het economische leven als drie verschillende werkingsgebieden of geledingen in de maatschappij. In deze verschillende gebieden horen deze drie fundamentele waarden thuis en wel zo dat in het rechtsleven het gelijkheidsbeginsel uitgangspunt moet zijn.Voor het huidige recht is het ook zo dat iedereen 'gelijk' is, - ongeacht afkomst, rang of stand. Deze verworvenheid maakte een eind aan wat vroeger bekend stond als klassenjustitie. Tot het rechtsleven behoren niet alleen de rechtspraak, maar ook de overheid die de publieke belangen behartigt. Het principe van de vrijheid hoort bij uitstek thuis in het geestelijke of culturele leven, waarbij we moeten denken aan kunst, religie, onderwijs, wetenschap en gezondheidszorg. In dit gebied zou de mens maximale vrijheid moeten hebben om zich te kunnen ontplooien naar aard, aanleg en capaciteiten.
Wat overblijft is dan het economische leven, d.w.z. dat terrein van het maatschappelijk leven waar het gaat om de voortbrenging en verhandeling van goederen en/of het leveren van diensten. Op dit terrein zou de solidariteit het leidende beginsel moeten zijn. Dit lijkt in eerste instantie misschien vreemd, maar als we kijken waar de economie eigenlijk toe dient, dan is dit solidariteitsbeginsel heel begrijpelijk. Door economisch actief te zijn brengen we producten voort of leveren we diensten, waarmee we in de behoeften van anderen kunnen voorzien. Dat is het principe van solidariteit, opgevat als 'werken voor onze medemens'. Je zou ook aan dit begrip het christelijke beginsel van naastenliefde kunnen koppelen.
Wat misschien toch twijfels oproept is het feit dat we het economische verkeer ook associëren met winst maken en zelfverrijking. Dat strookt niet met het idee van solidariteit. Maar naar mijn mening is die zelfverrijking alleen het gevolg van misbruik. Dat maakt het principe van solidariteit echter nog niet ongeldig.

Assoclaties.
Ook om andere redenen kun je zeggen dat het economische verkeer nu nog niet optimaal functioneert als je het bekijkt vanuit het principe van solidariteit. Nu is het nog zo dat grote belangengroepen buitengesloten zijn van de besluitvorming over economische ontwikkeling. Met name consumenten zijn niet actief betrokken in economische keuze- en afwegingsprocessen. Het gevolg hiervan is een zekere mate van economische verspilling en overcapaciteit. Steiner** pleit dan ook voor associaties van producenten, handelaren en consumenten die gezamenlijk besluiten nemen. Juist vanwege de verschillende belangen die iedere partij hierbij heeft is het noodzakelijk deze bij elkaar te brengen om zo een optimale economische ontwikkeling te realiseren. Sommigen zouden kunnen beweren dat producenten en handelaren in ons huidige vrije marktsysteem wel degelijk rekening houden met de belangen van de consumenten, bijvoorbeeld via marktonderzoeken. Toch is dat een omkering van de zaak, want eerst bedenkt of ontwikkelt een bedrijf een product en vervolgens wordt gekeken hoe dit 'afgezet' kan worden. Het gaat hierbij veelal om kunstmatig gecreëerde in plaats van authentieke behoeften. Wie heeft er gevraagd om (behoefte aan) milieubedreigende producten, ongezonde voedingssupplementen en onnodige verpakkingen die alleen maar 'meer inhoud' suggereren? Niemand..., inderdaad.
Alleen de eindgebruiker en consument kent zijn eigen behoeften en dat zou het vertrekpunt moeten zijn, waarna producenten hun kennis en inzicht kunnen inbrengen om een dergelijk product te maken en vervolgens de handel ingeschakeld wordt om het product op de juiste plaats en in de juiste hoeveelheid bij de afnemer te brengen. Er is veel onnodige concurrentie - die ook verschillend werkt - om de consumenten te veroveren. Direct overleg en goede afspraken zoals in de 'associatievorm' bepleit, maken dit overbodig. Om misverstanden te voorkomen wil ik erop wijzen dat ik geen voorstander ben van een strak geleide planeconomie, zoals die in China en in de voormalige Sovjet-Unie bestond. Daar is het de overheid die voorschrijft hoeveel schoenen en kleding er gemaakt moeten worden, waarmee ook ieders persoonlijke behoeftevervulling gemanipuleerd wordt. Het klinkt misschien raar, maar ook in hun behoeften zijn mensen heel verschillend.

Samenhang en evenwicht.
Helaas is er in onze tijd weinig bewustzijn voor de zinnigheid van dit driegeledingsmodel, waardoor het noodzakelijke evenwicht niet wordt bereikt. Zo kan het gebeuren dat economische belangen en waarden ook hun invloed krijgen in een gebied waar ze niet thuishoren, zoals in het geestesleven, of wanneer het gelijkheidsprincipe van het rechtsleven oneigenlijk binnendringt in het economische leven, of het geestesleven. Daarvan zijn legio voorbeelden te geven. Je kunt denken aan de aantasting van de vrijheid van onderwijs wanneer economische krachten invloed gaan uitoefenen op de inrichting van het onderwijs, of wanneer de overheid met haar wetgeving de inhoud van het onderwijs gaat voorschrijven. Deze processen vinden op dit moment al plaats en weinigen zien hierin een sluipend gevaar. lets soortgelijks doet zich voor als de media in handen komen van economische belangengroeperingen, die de redactievrijheid aantasten en media gebruiken als reclamekanalen; of als de overheid censuur uitoefent op de berichtgeving. Het gaat om het juiste evenwicht tussen de drie maatschappelijke geledingen, dat ook wordt verstoord wanneer er een deling optreedt. Om dat te kunnen begrijpen is het nodig oog te hebben voor de samenhang tussen deze drie gebieden. Zoals al eerder is aangegeven behoren onderwijs en wetenschap tot het geestelijk-culturele leven, waar de vrijheid het 'leitmotiv' zou moeten zijn. De 'eindproducten' van scholing en onderzoek zijn geschoolde mensen en kennisproducten, of fundamentele ontdekkingen. De vruchten van het geestesleven zijn van grote betekenis als ze in het economische verkeer worden gebracht.
Het economisch leven 'maakt' geld met de verworvenheden van het geestelijke leven. Daarvoor in ruil zou het economische leven dus geld moeten afdragen om het geestelijke leven gezond te houden, maar zo dat 'belangen' erbuiten blijven. De kringloop is pas gesloten als het bedrijfsleven het onderwijs en de wetenschap (denk ook aan research en development) financiert - maar dan alleen in de vorm van vrije schenkingen, dus zonder tegenprestaties. Dat gebeurt nu ook al via door de overheid opgelegde belastingen, maar veel te weinig (denk aan de oneigenlijke zelfverrijking) en bovendien ook niet rechtstreeks. Dat laatste heeft als gevolg dat juist dan ook de gelijkheidsprincipes meespelen in de verdeling van de middelen over het geestesleven. 'Gelijke monniken, gelijke kappen', geldt immers wel in het rechtsleven, maar niet in het geestesleven. Een bloeiend geestesleven ontstaat juist dankzij een grote diversiteit en verscheidenheid en een streven naar voortdurende veranderingen.Gelukkig zijn er voorbeelden van bedrijven die dit intuïtief al doen. Zo is er het voorbeeld van het Nederlandse bedrijf 'Van Leer Industries' dat zich bezighoudt met industriële verpakkingen, zoals vaten, en een vast deel van de winst schenkt aan een stichting die daarmee onderwijsactiviteiten financiert.
Ook de cosmeticaketen 'Body Shop' (opgericht in Groot-Brittannië door Anita Roddick) en de Amerikaanse keten van ijscowinkels 'Ben & Jerry's Homemade' zijn voorlopers op dit gebied. Er is pas sprake van evenwicht als het rechtsleven (c.q. de overheid) d.m.v. wetgeving de maatschappelijke gebieden van geestesleven en het economische leven beschermt tegen oneigenlijke inmenging of vermenging, zodat elk zich naar eigen aard en volgens bijbehorende principes gezond kan ontwikkelen. Daarnaast moet zij erover waken dat er wel een geldkringloop tussen de economie en het geestesleven ontstaat, zonder dat dit gepaard gaat met belangenvermenging. Het geestesleven heeft recht om zich 'vrij' te ontwikkelen, los van de overheid en het economische krachtenveld, net zo goed als het economische leven het recht heeft om zich indachtig het solidariteitsprincipe te ontwikkelen. Dat betekent geen oneigenlijke gelijkheid bij economische behoeften (zoals het voorbeeld van de uniforme kledij in China ten tijden van wijlen Mao), maar ook niet 'vrij' om de markt te domineren en uit te buiten.

Groot of klein?
Deze sociale driegeleding is op allerlei niveaus te onderscheiden. Niet alleen op het niveau van de hele maatschappij. ledere organisatie heeft te maken met vraagstukken van alle drie de gebieden. Je kunt denken aan rechtsprincipes als het gaat om besluitvorming, aan economische afwegingen als het gaat om behoeften en producten, of aan een geestesleven in de vorm van vragen van ethische, religieuze of principiële aard.
Brüll *** heeft daarom de idee gelanceerd om ook in organisaties en instellingen te beginnen met sociale driegeleding door het instellen van drie organen voor de bijbehorende vraagstukken. Zo zou iedere organisatie een rechtsorgaan, een economisch orgaan en een orgaan voor geestelijke, culturele vraagstukken moeten hebben. De kunst (of de leerweg die we vervolgens moeten gaan) is dan de verschillende vragen, problemen die in een organisatie voorkomen in de juiste kring voor te leggen en te bespreken, volgens de daar geldende principes.

Praktische ervaring
Zelf heb ik als bestuurslid van een Vrije School met een Onderbouw enige jaren geprobeerd om vanuit de ideeën van de sociale driegeleding te werken. Om daarvan een aantal ervaringen weer te geven is het nodig een beeld te hebben van de organisatie. Daarbij is het belangrijk te vermelden dat het college van leerkrachten, vanwege het feit dat het een school is en dus behoort tot het geestesleven, het belangrijkste orgaan (van het geestesleven in dit geval) is en ten aanzien van de te nemen beslissingen een vetorecht heeft. Als orgaan bewaakt zij de pedagogische en didactische uitgangspunten en maakt zij dienovereenkomstig haar beleid voor de school. Zij is daarin ook maximaal 'vrij' en zou daarin ook niet gehinderd mogen worden door de overheid of de inspraak van ouders. Hetzelfde geldt echter voor een individuele leerkracht die vrij moet zijn om les te geven naar eigen inzicht en opvattingen. Natuurlijk heb je als leerkracht wel een aantal uitgangspunten en waarden gemeenschappelijk met de school. Niet voor niets kiest iemand ervoor juist op zo'n school te werken. En de school trekt ook juist mensen aan met een zekere geestverwantschap.

Bestuur
Als Stichting en in het kader van de subsidiëring heeft een school ook een Bestuur, dat formeel naar de overheid toe de eindverantwoording heeft en ook aanspreekbaar is voor bijvoorbeeld de onderwijsinspectie. Het Bestuur is op te vatten als het rechtsorgaan binnen de school, waar uiteindelijk de besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen. Een probleem daarbij is dat het bestuur formeel ook de financiële zaken in haar portefeuille heeft, via de penningmeester. Vanuit het gedachtegoed van de sociale driegeleding is het echter wenselijk deze economische functie te scheiden of los te weken uit het bestuur, bijvoorbeeld via het instellen van een financiële werkgroep. In het bestuur, of de kring waar de besluitvorming plaatsvindt, worden dus pedagogische en economische belangen uiteindelijk meegenomen nadat ze in de betreffende organen zijn voorbesproken en voorzien zijn van adviezen.Binnen deze school schortte het vooral aan een rechtsbewustzijn, of om precies te zijn: aan vastgelegde regels, procedures en statuten. Onder het motto 'vrijheid - blijheid' hadden vooral de leerkrachten een weerstand tegen vastgelegde en beargumenteerde afspraken of algemeen geldende principes. Het ontbreken van regels en schriftelijke afspraken schept echter onzekerheid en vooral onduidelijkheid en kan uiteindelijk zelfs leiden tot willekeur; vandaag zo en morgen weer anders. Terwijl het vastleggen in procedures juist in dit geval de pedagogische vrijheid beschermt, en tegelijkertijd tegemoetkomt aan rechtsprincipes als gelijke behandeling. Bij belangrijke zaken binnen de school zitten ook rechtsvragen zoals: welke criteria?, welke procedures? wie neemt de besluiten? hoe verloopt de informatie of communicatie? Denk aan het aannamebeleid (van leerkrachten en kinderen); schoolrijpheid (welke kinderen uit de kleuterklas zijn klaar voor de onderbouw?); het splitsen of juist combineren van groepen; klachten; redactiewerk voor het schoolblad; de vertegenwoordiging van ouders.
Er bestond natuurlijk wel een zekere gewoontevorming, die echter nergens vastgelegd en dus sterk persoons- en situatiegebonden was.Mocht iemand misschien denken dat ik een voorstander ben van een rigide bureaucratische schoolorganisatie waar formulieren in vijfvoud rondgaan, dan moet ik die persoon teleurstellen.
Waar het om gaat is dat in een organisatie waar een tiental leerkrachten en een honderdtal ouders rondlopen juist helderheid en inzichtelijkheid moet bestaan ten aanzien van belangrijke en terugkerende onderwerpen en dan ontkom je niet aan enige vastlegging op papier. En er ontstaat pas een collectief leerproces als deze regels of procedures ook nageleefd worden en uiteraard indien nodig worden bijgesteld. Aangezien procedures niet alleen duidelijkheid, maar vooral ook (rechts)bescherming voor alle betrokkenen bieden, is er in drie jaar tijd vanuit het bestuur aan al deze zaken gewerkt. Er zijn redactie- en ouderraadstatuten opgesteld, er is een klachtenprocedure ontworpen en ingevoerd, een procedure voor het aannemen van kinderen en ook een voor de gang van zaken rondom schoolrijpheid. Dat waren soms moeilijke discussies en er was vooral veel geduld en volharding nodig om ze tot een goed einde te brengen, maar het bracht uiteindelijk rust en tevredenheid.
Ten aanzien van zaken die te maken hadden met ontwikkelingen of veranderingen voor het komend schooljaar (wel of niet combineren van klassen, wel of niet uitbreiden met een derde kleuterklas), die de hele school betroffen, werd gekozen voor een brede besluitvormingsprocedure. Daarbij werden meerdere open avonden belegd voor alle betrokkenen (leerkrachten, ouders en bestuursleden) om te komen tot een duidelijke beeld-, menings- en uiteindelijke besluitvorming. Het voordeel hiervan is dat alle relevante informatie en de verschillende gezichtspunten op tafel komen, zo wordt het draagvlak en de acceptatie voor de te nemen beslissing vergroot, zonder dat de pedagogische vrijheid wordt aangetast.

Individu en gemeenschap
Mij heeft dit alles gesterkt in de mening dat sociale driegeleding niet alleen een interessante theorie is, maar vooral ook praktisch nuttig. Zij is een bruikbaar instrument als het gaat om sociale en maatschappelijke transformatie waarbij individuele kwaliteiten, rechten en behoeften op de juiste plaats werkzaam zijn in het sociale verkeer, want het kernthema van dit verhaal was: 'Hoe kan zelfbezinning en zelfverwerkelijking ook maatschappelijk vruchtbaar zijn?'Zelf heb ik veel geleerd van het werken met dit model voor sociale driegeleding. Voor mij fungeerde het als een 'bril' om niet alleen naar de maatschappij en naar organisaties te kijken, maar ook naar mijn eigen rol in het geheel. Het driegeledingsmodel blijkt een toepasbaar hulpmiddel om je als individu optimaal te kunnen inzetten in de gemeenschap waarvan je deel uitmaakt.Het is heel inspirerend om te merken dat zo'n theoretisch model in de praktijk werkt, dat het aansluit bij ervaring. Het overleg werd werkelijk productief voor de organisatie als geheel, en wij konden als betrokkenen daarin het gevoel krijgen dat we daadwerkelijk gestalte gaven aan de waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

* Kernpunten van het sociale vraagstuk, door Rudolf Sterner. Uitgave: Vrij Geestesleven.
** De noodzaak van associates in het economisch leven, door Rudolf Steiner. Uitgave: Christofoor.
*** De sociale impuls van de Anthroposofie, door Dieter Brüll. Uitgave: Christofoor.

Geen opmerkingen: