donderdag 26 juni 2008

Vrije school in de publiciteit

Op 10-10-2007 werd onderstaand bericht verstuurd : 

 Geachte Heer Kranenborg(leraar Vrije School Amsterdam), 

 Met grote vreugde heb ik uw artikel getiteld "Ze doen maar wat" in het laatste nummer van de lerarenbrieven gelezen en ik ben blij dat iemand de handschoen oppakt en de reacties niet overlaat aan ouders of leerlingen (zoals te zien is bij de ingezonden brieven nav het artikel in het NRC). 

Anderzijds is het daarom wel jammer dat geen leerkracht en ook geen Vereniging van Vrije Scholen het gedachtengoed openlijk verdedigd, maar eerder kiest voor de zijde van de inspectie. 
 Inderdaad gaat het om de drieledige mens die een ontwikkeling doormaakt. 
Dat moet ook in een NRC komen en misschien moet er dan een ingekorte versie van uw verhaal komen. In de laatste alinea doet U een oproep en terecht, want ook een vrije school moet een kwaliteitssysteem hebben en een leerlingvolgsysteem, maar dan een op eigen leest geschoeide vorm die ook acceptabel is voor de inspectie en wensen van ouders. 
Het zou de vereniging van Vrije scholen sieren als zij met het geld dat zij van scholen krijgen ook onderzoek (en publicaties) zouden laten uitvoeren juist op dit gebied. Hoeveel wetenschappelijke promotie onderzoeken zijn er uitgevoerd op Vrije Scholen? En wat heeft het opgeleverd? 

 Ik kan me er maar een herinneren en die ging over het feit dat meisjes op een vrije school gemiddeld later menstrueren. Er is veel meer mogelijk en juist op het vlak van meervoudige intelligenties (dus niet alleen IQ) waar de kunstzinnige vakken een belangrijke rol bij spelen.
 Of de resultaten van schooltoneel op de sociaal-emotionele (ziele-)gesteldheid, zoals inmiddels uit algemeen wetenschappelijk onderzoek is gebleken. 
Vrije scholen hebben ook een morele plicht (naar ouders en overheid) om ook verslag te doen van het ontwikkelingsproces maar dan in de meest brede zin (naar hoofd, hart en ledematen) . 
Pedagogische kindbesprekingen kunnen een schat aan informatie opleveren als de resultaten van alle vakken mee in ogenschouw worden genomen. 
Als wiskunde blijft hangen , hoe gaat het dan bij muziek of handwerken, waar ook een analytische, abstracte kant aan zit?? 
Remedial teaching kan ook verder ontwikkeld worden, dan alleen maar bijles in een bepaald vak. Wanneer helpt euritmie bij een kind ? Of boetseren danwel muziek of schildertherapie? 
Dat moet dan wel geëevalueerd worden.

dinsdag 24 juni 2008

NRC weblogtekst Onderwijs 2008

Overheid: Handen af van het Onderwijs !

De door de commissie Dijsselbloem gepresenteerde resultaten van het parlementair onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen zijn een bevestiging van wat velen: ouders, leerkrachten en leerlingen al jarenlang direct hebben ervaren en lijdzaam hebben moeten ondergaan.De overheid zou daaruit een wijze les moeten trekken en zich helemaal niet meer met het onderwijs moeten bemoeien. Centrale sturing werkt niet voor het maatschappelijke gebied van Wetenschap,Onderwijs, Kunst en Cultuur (zie ook boek Trias Politica Ethica).De aanbevelingen van de commissie waarbij de overheid veel terughoudender moet zijn ten aanzien van het onderwijs zouden inderdaad zeer ter harte genomen moeten worden, maar gaan nog lang niet ver genoeg. Indachtig artikel 23 uit de grondwet waarin de Vrijheid van Onderwijs is vastgelegd, zou veel meer naar de geest dan naar de letter van deze tekst gehandeld moeten worden. De commissie benadrukt dat het een kerntaak van de overheid is om het wat (de inhoud van het onderwijs) te bepalen en het onderwijsveld de vrijheid te geven voor het hoe (didactische en pedagogische vorm). Dit is echter zeer discutabel.Ook het wat zou door het onderwijsveld zelf bepaald moeten worden omdat kinderen zo verschillend zijn in aanleg en kunnen. De overheid zou hoogstens hele algemene, globale kerndoelen mogen formuleren.Wel moet de overheid de financiële middelen verstrekken voor de schoolorganisatie, goede salarissen van leerkrachten en deugdelijke, gezonde schoolgebouwen. Verder zouden ze eisen mogen stellen aan bevoegdheden van leerkrachten en onderwijsuren.Zo werkt het Finse onderwijssysteem (met een teruggetreden overheid en vergaande autonomie van de scholen en geen centrale eindexamens!). Het al in 1972 verschenen boekje “de ontschoolde maatschappij” van de inmiddels overleden cultuurfilosoof Ivan Illich, zou voor ieder kamerlid verplichte kost moeten zijn. Geef het vertrouwen terug aan scholen, leerkrachten en ouders! Dat dit geen teruggang in kwaliteit, maar juist een verbetering van de onderwijskwaliteit oplevert, hebben de periodieke internationale vergelijkende onderzoeken (PISA) aangetoond. Finse scholieren staan al jaren in de top drie op alle onderdelen!
Op een toneel-, kunstacademie of conservatorium wordt ook niet gewerkt met landelijk voorgeschreven profielen en centrale examens. Zo zou het voor het hele onderwijs moeten gaan inclusief basis en middelbaar onderwijs. Laat het onderwijs over aan de professionals!

Sociale driegeleding en maatschappelijke transformatie

Publicatie in Tijdschrift Sfinx Jaargang 93/1


Sociale driegeleding-een brug naar maatschappelijke transformatie



In dit blad wordt veelvuldig gewag gemaakt van ervaringen in het kader van zelfbezinning en zelfverwerkelijking. Dit proces van persoonlijke transformatie is zinvol en nodig, maar waar het mij uiteindelijk om gaat is of we daarmee ook sociaal en maatschappelijk transformeren.Een zelfbezinning, die mogelijk leidt tot een hernieuwd zelfbesef, kan betekenen: een nieuwe of eerlijker manier van met elkaar omgaan.Tegelijkertijd echter heb ik het gevoel dat het ook nodig is om op zoek te gaan naar nieuwe vormen in termen van structuren of verbanden, die dienstbaar kunnen zijn om het proces van sociale en maatschappelijke transformatie te bevorderen.In deze bijdrage wil ik daar wat gezichtspunten en ervaringen voor aandragen.

Maatschappelijke waarden.
De fundamenten van ons huidige democratische bestel zijn van oorspong de idealen uit de Franse Revolutie: Liberté, Egalité en Fraternité. Deze begrippen zijn uitgegroeid tot de belangrijkste maatschappelijke waarden vrijheid, gelijkheid en broederschap, of solidariteit, die ook ten dele verankerd liggen in de grondwet. Zo kennen we bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst, vereniging en meningsuiting. Toch is er iets bijzonders met deze waarden aan de hand. Tot het uiterste doorgeredeneerd sluiten deze drie elkaar uit. Wanneer je de vrijheid als het leidende principe neemt, dan dreigt in een samenleving de ongelijkheid groter te worden, mede als gevolg van een toenemend egoïsme. Als je de gelijkheid voorop stelt en consequent als uitgangspunt van (overheids-)handelen neemt, dan leidt dit onherroepelijk tot een aantasting van de vrijheid. Vrijheid, gelijkheid en solidariteit lijken aan elkaar tegengesteld en mogen daarom niet verabsoluteerd worden voor het gehele maatschappelijke gebeuren. Op de een of andere manier dienen ze elkaar in evenwicht te houden, maar hoe?

Sociale Driegeleding
Volgens Rudolf Steiner* horen deze drie waarden thuis in drie verschillende gebieden van het sociale of maatschappelijke leven. Gebieden die we wel kunnen onderscheiden binnen het geheel, maar niet kunnen scheiden. Daar gebruikte hij dan ook de term sociale driegeleding (en niet driedeling) voor. Zo onderscheidt hij het rechtsleven, het geestelijk- culturele leven en het economische leven als drie verschillende werkingsgebieden of geledingen in de maatschappij. In deze verschillende gebieden horen deze drie fundamentele waarden thuis en wel zo dat in het rechtsleven het gelijkheidsbeginsel uitgangspunt moet zijn.Voor het huidige recht is het ook zo dat iedereen 'gelijk' is, - ongeacht afkomst, rang of stand. Deze verworvenheid maakte een eind aan wat vroeger bekend stond als klassenjustitie. Tot het rechtsleven behoren niet alleen de rechtspraak, maar ook de overheid die de publieke belangen behartigt. Het principe van de vrijheid hoort bij uitstek thuis in het geestelijke of culturele leven, waarbij we moeten denken aan kunst, religie, onderwijs, wetenschap en gezondheidszorg. In dit gebied zou de mens maximale vrijheid moeten hebben om zich te kunnen ontplooien naar aard, aanleg en capaciteiten.
Wat overblijft is dan het economische leven, d.w.z. dat terrein van het maatschappelijk leven waar het gaat om de voortbrenging en verhandeling van goederen en/of het leveren van diensten. Op dit terrein zou de solidariteit het leidende beginsel moeten zijn. Dit lijkt in eerste instantie misschien vreemd, maar als we kijken waar de economie eigenlijk toe dient, dan is dit solidariteitsbeginsel heel begrijpelijk. Door economisch actief te zijn brengen we producten voort of leveren we diensten, waarmee we in de behoeften van anderen kunnen voorzien. Dat is het principe van solidariteit, opgevat als 'werken voor onze medemens'. Je zou ook aan dit begrip het christelijke beginsel van naastenliefde kunnen koppelen.
Wat misschien toch twijfels oproept is het feit dat we het economische verkeer ook associëren met winst maken en zelfverrijking. Dat strookt niet met het idee van solidariteit. Maar naar mijn mening is die zelfverrijking alleen het gevolg van misbruik. Dat maakt het principe van solidariteit echter nog niet ongeldig.

Assoclaties.
Ook om andere redenen kun je zeggen dat het economische verkeer nu nog niet optimaal functioneert als je het bekijkt vanuit het principe van solidariteit. Nu is het nog zo dat grote belangengroepen buitengesloten zijn van de besluitvorming over economische ontwikkeling. Met name consumenten zijn niet actief betrokken in economische keuze- en afwegingsprocessen. Het gevolg hiervan is een zekere mate van economische verspilling en overcapaciteit. Steiner** pleit dan ook voor associaties van producenten, handelaren en consumenten die gezamenlijk besluiten nemen. Juist vanwege de verschillende belangen die iedere partij hierbij heeft is het noodzakelijk deze bij elkaar te brengen om zo een optimale economische ontwikkeling te realiseren. Sommigen zouden kunnen beweren dat producenten en handelaren in ons huidige vrije marktsysteem wel degelijk rekening houden met de belangen van de consumenten, bijvoorbeeld via marktonderzoeken. Toch is dat een omkering van de zaak, want eerst bedenkt of ontwikkelt een bedrijf een product en vervolgens wordt gekeken hoe dit 'afgezet' kan worden. Het gaat hierbij veelal om kunstmatig gecreëerde in plaats van authentieke behoeften. Wie heeft er gevraagd om (behoefte aan) milieubedreigende producten, ongezonde voedingssupplementen en onnodige verpakkingen die alleen maar 'meer inhoud' suggereren? Niemand..., inderdaad.
Alleen de eindgebruiker en consument kent zijn eigen behoeften en dat zou het vertrekpunt moeten zijn, waarna producenten hun kennis en inzicht kunnen inbrengen om een dergelijk product te maken en vervolgens de handel ingeschakeld wordt om het product op de juiste plaats en in de juiste hoeveelheid bij de afnemer te brengen. Er is veel onnodige concurrentie - die ook verschillend werkt - om de consumenten te veroveren. Direct overleg en goede afspraken zoals in de 'associatievorm' bepleit, maken dit overbodig. Om misverstanden te voorkomen wil ik erop wijzen dat ik geen voorstander ben van een strak geleide planeconomie, zoals die in China en in de voormalige Sovjet-Unie bestond. Daar is het de overheid die voorschrijft hoeveel schoenen en kleding er gemaakt moeten worden, waarmee ook ieders persoonlijke behoeftevervulling gemanipuleerd wordt. Het klinkt misschien raar, maar ook in hun behoeften zijn mensen heel verschillend.

Samenhang en evenwicht.
Helaas is er in onze tijd weinig bewustzijn voor de zinnigheid van dit driegeledingsmodel, waardoor het noodzakelijke evenwicht niet wordt bereikt. Zo kan het gebeuren dat economische belangen en waarden ook hun invloed krijgen in een gebied waar ze niet thuishoren, zoals in het geestesleven, of wanneer het gelijkheidsprincipe van het rechtsleven oneigenlijk binnendringt in het economische leven, of het geestesleven. Daarvan zijn legio voorbeelden te geven. Je kunt denken aan de aantasting van de vrijheid van onderwijs wanneer economische krachten invloed gaan uitoefenen op de inrichting van het onderwijs, of wanneer de overheid met haar wetgeving de inhoud van het onderwijs gaat voorschrijven. Deze processen vinden op dit moment al plaats en weinigen zien hierin een sluipend gevaar. lets soortgelijks doet zich voor als de media in handen komen van economische belangengroeperingen, die de redactievrijheid aantasten en media gebruiken als reclamekanalen; of als de overheid censuur uitoefent op de berichtgeving. Het gaat om het juiste evenwicht tussen de drie maatschappelijke geledingen, dat ook wordt verstoord wanneer er een deling optreedt. Om dat te kunnen begrijpen is het nodig oog te hebben voor de samenhang tussen deze drie gebieden. Zoals al eerder is aangegeven behoren onderwijs en wetenschap tot het geestelijk-culturele leven, waar de vrijheid het 'leitmotiv' zou moeten zijn. De 'eindproducten' van scholing en onderzoek zijn geschoolde mensen en kennisproducten, of fundamentele ontdekkingen. De vruchten van het geestesleven zijn van grote betekenis als ze in het economische verkeer worden gebracht.
Het economisch leven 'maakt' geld met de verworvenheden van het geestelijke leven. Daarvoor in ruil zou het economische leven dus geld moeten afdragen om het geestelijke leven gezond te houden, maar zo dat 'belangen' erbuiten blijven. De kringloop is pas gesloten als het bedrijfsleven het onderwijs en de wetenschap (denk ook aan research en development) financiert - maar dan alleen in de vorm van vrije schenkingen, dus zonder tegenprestaties. Dat gebeurt nu ook al via door de overheid opgelegde belastingen, maar veel te weinig (denk aan de oneigenlijke zelfverrijking) en bovendien ook niet rechtstreeks. Dat laatste heeft als gevolg dat juist dan ook de gelijkheidsprincipes meespelen in de verdeling van de middelen over het geestesleven. 'Gelijke monniken, gelijke kappen', geldt immers wel in het rechtsleven, maar niet in het geestesleven. Een bloeiend geestesleven ontstaat juist dankzij een grote diversiteit en verscheidenheid en een streven naar voortdurende veranderingen.Gelukkig zijn er voorbeelden van bedrijven die dit intuïtief al doen. Zo is er het voorbeeld van het Nederlandse bedrijf 'Van Leer Industries' dat zich bezighoudt met industriële verpakkingen, zoals vaten, en een vast deel van de winst schenkt aan een stichting die daarmee onderwijsactiviteiten financiert.
Ook de cosmeticaketen 'Body Shop' (opgericht in Groot-Brittannië door Anita Roddick) en de Amerikaanse keten van ijscowinkels 'Ben & Jerry's Homemade' zijn voorlopers op dit gebied. Er is pas sprake van evenwicht als het rechtsleven (c.q. de overheid) d.m.v. wetgeving de maatschappelijke gebieden van geestesleven en het economische leven beschermt tegen oneigenlijke inmenging of vermenging, zodat elk zich naar eigen aard en volgens bijbehorende principes gezond kan ontwikkelen. Daarnaast moet zij erover waken dat er wel een geldkringloop tussen de economie en het geestesleven ontstaat, zonder dat dit gepaard gaat met belangenvermenging. Het geestesleven heeft recht om zich 'vrij' te ontwikkelen, los van de overheid en het economische krachtenveld, net zo goed als het economische leven het recht heeft om zich indachtig het solidariteitsprincipe te ontwikkelen. Dat betekent geen oneigenlijke gelijkheid bij economische behoeften (zoals het voorbeeld van de uniforme kledij in China ten tijden van wijlen Mao), maar ook niet 'vrij' om de markt te domineren en uit te buiten.

Groot of klein?
Deze sociale driegeleding is op allerlei niveaus te onderscheiden. Niet alleen op het niveau van de hele maatschappij. ledere organisatie heeft te maken met vraagstukken van alle drie de gebieden. Je kunt denken aan rechtsprincipes als het gaat om besluitvorming, aan economische afwegingen als het gaat om behoeften en producten, of aan een geestesleven in de vorm van vragen van ethische, religieuze of principiële aard.
Brüll *** heeft daarom de idee gelanceerd om ook in organisaties en instellingen te beginnen met sociale driegeleding door het instellen van drie organen voor de bijbehorende vraagstukken. Zo zou iedere organisatie een rechtsorgaan, een economisch orgaan en een orgaan voor geestelijke, culturele vraagstukken moeten hebben. De kunst (of de leerweg die we vervolgens moeten gaan) is dan de verschillende vragen, problemen die in een organisatie voorkomen in de juiste kring voor te leggen en te bespreken, volgens de daar geldende principes.

Praktische ervaring
Zelf heb ik als bestuurslid van een Vrije School met een Onderbouw enige jaren geprobeerd om vanuit de ideeën van de sociale driegeleding te werken. Om daarvan een aantal ervaringen weer te geven is het nodig een beeld te hebben van de organisatie. Daarbij is het belangrijk te vermelden dat het college van leerkrachten, vanwege het feit dat het een school is en dus behoort tot het geestesleven, het belangrijkste orgaan (van het geestesleven in dit geval) is en ten aanzien van de te nemen beslissingen een vetorecht heeft. Als orgaan bewaakt zij de pedagogische en didactische uitgangspunten en maakt zij dienovereenkomstig haar beleid voor de school. Zij is daarin ook maximaal 'vrij' en zou daarin ook niet gehinderd mogen worden door de overheid of de inspraak van ouders. Hetzelfde geldt echter voor een individuele leerkracht die vrij moet zijn om les te geven naar eigen inzicht en opvattingen. Natuurlijk heb je als leerkracht wel een aantal uitgangspunten en waarden gemeenschappelijk met de school. Niet voor niets kiest iemand ervoor juist op zo'n school te werken. En de school trekt ook juist mensen aan met een zekere geestverwantschap.

Bestuur
Als Stichting en in het kader van de subsidiëring heeft een school ook een Bestuur, dat formeel naar de overheid toe de eindverantwoording heeft en ook aanspreekbaar is voor bijvoorbeeld de onderwijsinspectie. Het Bestuur is op te vatten als het rechtsorgaan binnen de school, waar uiteindelijk de besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen. Een probleem daarbij is dat het bestuur formeel ook de financiële zaken in haar portefeuille heeft, via de penningmeester. Vanuit het gedachtegoed van de sociale driegeleding is het echter wenselijk deze economische functie te scheiden of los te weken uit het bestuur, bijvoorbeeld via het instellen van een financiële werkgroep. In het bestuur, of de kring waar de besluitvorming plaatsvindt, worden dus pedagogische en economische belangen uiteindelijk meegenomen nadat ze in de betreffende organen zijn voorbesproken en voorzien zijn van adviezen.Binnen deze school schortte het vooral aan een rechtsbewustzijn, of om precies te zijn: aan vastgelegde regels, procedures en statuten. Onder het motto 'vrijheid - blijheid' hadden vooral de leerkrachten een weerstand tegen vastgelegde en beargumenteerde afspraken of algemeen geldende principes. Het ontbreken van regels en schriftelijke afspraken schept echter onzekerheid en vooral onduidelijkheid en kan uiteindelijk zelfs leiden tot willekeur; vandaag zo en morgen weer anders. Terwijl het vastleggen in procedures juist in dit geval de pedagogische vrijheid beschermt, en tegelijkertijd tegemoetkomt aan rechtsprincipes als gelijke behandeling. Bij belangrijke zaken binnen de school zitten ook rechtsvragen zoals: welke criteria?, welke procedures? wie neemt de besluiten? hoe verloopt de informatie of communicatie? Denk aan het aannamebeleid (van leerkrachten en kinderen); schoolrijpheid (welke kinderen uit de kleuterklas zijn klaar voor de onderbouw?); het splitsen of juist combineren van groepen; klachten; redactiewerk voor het schoolblad; de vertegenwoordiging van ouders.
Er bestond natuurlijk wel een zekere gewoontevorming, die echter nergens vastgelegd en dus sterk persoons- en situatiegebonden was.Mocht iemand misschien denken dat ik een voorstander ben van een rigide bureaucratische schoolorganisatie waar formulieren in vijfvoud rondgaan, dan moet ik die persoon teleurstellen.
Waar het om gaat is dat in een organisatie waar een tiental leerkrachten en een honderdtal ouders rondlopen juist helderheid en inzichtelijkheid moet bestaan ten aanzien van belangrijke en terugkerende onderwerpen en dan ontkom je niet aan enige vastlegging op papier. En er ontstaat pas een collectief leerproces als deze regels of procedures ook nageleefd worden en uiteraard indien nodig worden bijgesteld. Aangezien procedures niet alleen duidelijkheid, maar vooral ook (rechts)bescherming voor alle betrokkenen bieden, is er in drie jaar tijd vanuit het bestuur aan al deze zaken gewerkt. Er zijn redactie- en ouderraadstatuten opgesteld, er is een klachtenprocedure ontworpen en ingevoerd, een procedure voor het aannemen van kinderen en ook een voor de gang van zaken rondom schoolrijpheid. Dat waren soms moeilijke discussies en er was vooral veel geduld en volharding nodig om ze tot een goed einde te brengen, maar het bracht uiteindelijk rust en tevredenheid.
Ten aanzien van zaken die te maken hadden met ontwikkelingen of veranderingen voor het komend schooljaar (wel of niet combineren van klassen, wel of niet uitbreiden met een derde kleuterklas), die de hele school betroffen, werd gekozen voor een brede besluitvormingsprocedure. Daarbij werden meerdere open avonden belegd voor alle betrokkenen (leerkrachten, ouders en bestuursleden) om te komen tot een duidelijke beeld-, menings- en uiteindelijke besluitvorming. Het voordeel hiervan is dat alle relevante informatie en de verschillende gezichtspunten op tafel komen, zo wordt het draagvlak en de acceptatie voor de te nemen beslissing vergroot, zonder dat de pedagogische vrijheid wordt aangetast.

Individu en gemeenschap
Mij heeft dit alles gesterkt in de mening dat sociale driegeleding niet alleen een interessante theorie is, maar vooral ook praktisch nuttig. Zij is een bruikbaar instrument als het gaat om sociale en maatschappelijke transformatie waarbij individuele kwaliteiten, rechten en behoeften op de juiste plaats werkzaam zijn in het sociale verkeer, want het kernthema van dit verhaal was: 'Hoe kan zelfbezinning en zelfverwerkelijking ook maatschappelijk vruchtbaar zijn?'Zelf heb ik veel geleerd van het werken met dit model voor sociale driegeleding. Voor mij fungeerde het als een 'bril' om niet alleen naar de maatschappij en naar organisaties te kijken, maar ook naar mijn eigen rol in het geheel. Het driegeledingsmodel blijkt een toepasbaar hulpmiddel om je als individu optimaal te kunnen inzetten in de gemeenschap waarvan je deel uitmaakt.Het is heel inspirerend om te merken dat zo'n theoretisch model in de praktijk werkt, dat het aansluit bij ervaring. Het overleg werd werkelijk productief voor de organisatie als geheel, en wij konden als betrokkenen daarin het gevoel krijgen dat we daadwerkelijk gestalte gaven aan de waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

* Kernpunten van het sociale vraagstuk, door Rudolf Sterner. Uitgave: Vrij Geestesleven.
** De noodzaak van associates in het economisch leven, door Rudolf Steiner. Uitgave: Christofoor.
*** De sociale impuls van de Anthroposofie, door Dieter Brüll. Uitgave: Christofoor.

Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie

Dit artikel is gepubliceerd op het discussieforum van Antrovista 2007

Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie:Uit de tijd??
Inleiding voor het discussieforum 'De vrijheid van de Vrije School achterhaald?'

Directe aanleiding voor dit artikel was een bezorgde vraag van een onderbouwleerkracht van een vrije school die mijn artikel had gelezen in lerarenbrieven in 2003 als reactie op het eerdere nummer (Pasen 2003) dat ging over 'het besturen van vrijescholen'. Daarin was ik een pleitbezorger van lerarenzelfbestuur en een mandatenorganisatie. Deze persoon wordt nu geconfronteerd met het aanstellen van een schoolleider (en zelfs iemand uit het bedrijfsleven) met steun van ouders en bestuur.
Als je de recente artikelen en opvattingen leest van werkers uit het veld zoals: van bestuursvertegenwoordigers en directies (in het themanummer van Lerarenbrieven jrg 14, no.2 Pasen 2003) en van deskundigen zoals in een boek van A. Bekman getiteld 'Besturen in antroposofische organisaties' (NPI) en 'Waarom doen we zo moeilijk'? of van Ferd van Koolwijk: 'Lucifer, Ahriman en Christus in Organisaties' dan ontstaat de indruk dat de ideeën over Lerarenzelfbestuur en Mandatenorganisatie grotendeels achterhaald, ouderwets en vooral onwerkbaar worden gevonden en vervangen dienen te worden door een professionele organisatie en managerscultuur.Kennelijk ook nog met succes want er zijn in Nederland nog maar weinig vrije scholen die nog werken met deze ideeën en uitgangspunten.
Heeft het gedachtegoed van R. Steiner uit begin 1900 en de vele uitwerkingen en verdiepingen van denkers als Ernst Lehrs in 1956 ('Republikanisch, nicht Demokratisch) of later D.Brüll (1988 'Republikanisch und Demokratisch') en artikelen van Mouringh Boeke, Fred Beekers, Hans Peter van Manen en Lex Bos opeens aan waarde ingeboet en haar betekenis verloren ???

Zelf beschouw ik het eerder als een tijdelijke hype of trend die momenteel rondwaart in onze maatschappij waarin het management- en marktdenken in alle sectoren van onze samenleving de overhand lijken te hebben en instituties van het geestesleven in ernstige mate bedreigen en in verwarring brengen. Ook de overheid lijkt het vrije marktdenken en het resultaat denken volledig te hebben omarmd en alle publieke taken te privatiseren en het krachtenspel over te laten aan de markt.Aan R. Steiner hebben we de maatschappijvisie van de sociale driegeleding te danken die de samenleving onderverdeeld in drie verschillende gebieden waar verschillende basis- of ethische principes bepalend moeten zijn. In het geestesleven (sociaal-culturele leven inclusief onderwijs en wetenschap) hoort de vrijheid het leidende beginsel te zijn. In het economische leven broederschap en in het rechtsleven de gelijkheid.Het onderwijs en haar instituties horen in het gebied van het geestesleven thuis. R.Steiner heeft onderwijs ook terecht opvoedkunst genoemd en daarbij is vrijheid een belangrijke voorwaarde.
In een school met een team van leerkrachten betekent dat vanzelfsprekend dat de leraren tezamen verantwoordelijk zijn voor het bestuur, de leiding en het beleid van de onderwijsorganisatie. Alleen dan is de vrijheid en verantwoordelijkheid gewaarborgd, die nodig is zodat leerkrachten hun kunstzinnige werk met en voor kinderen goed kunnen doen en daarbij het vertrouwen hebben van de overheid (financier) en de ouders.
Volgens mij is het ook een grote misvatting om te denken dat lerarenzelfbestuur alleen mogelijk is wanneer een school volledig los staat van de overheid en overheidsfinanciering beschouwd wordt als een onrechtmatige afhankelijkheid. Leraren zouden als 'ondernemende' en volledig verantwoordelijke medewerkers ook juridisch de aansprakelijkheid moeten dragen.
Een aantal scholen heeft hier in het verleden ook mee geëxperimenteerd via verschillende rechtspersonen (maatschap) als lerarencollectief.Een school is echter geen bedrijf en dus telt de resultaatverantwoordelijkheid op een heel andere meer geestelijke morele manier in plaats van het te beschouwen als risicodragend ondernemerschap.Integendeel de overheidsfinanciering voor onderwijsorganisaties is juist een belangrijke voorwaarde als een financiële basis waar de maatschappij en de belastingbetalers recht op hebben.
Het probleem schuilt hem eerder in de overheidsbemoeienis inhoudelijk waartegen bezwaar mag worden aangetekend. De overheid dient te zorgen voor de faciliteiten (gebouw, inrichting, energie en onderhoudskosten) en salariëring van de leerkrachten. Dan pas is de leerkracht vrij(gesteld) om zijn vrije beroep goed te kunnen uitoefenen en hoeft zich indachtig de sociale hoofdwet niet iedere maand af te vragen of er wel genoeg inkomsten zijn binnengekomen zodat de lonen betaald kunnen worden. De essentie van lerarenzelfbestuur is dat er in het onderwijs geen juridische of personele scheiding is tussen bestuur of leiding van de school en de uitvoering van onderwijsproces. Alle organisatorische, financiële en personele kwesties zijn ondergeschikt (slechts voorwaardenscheppend) aan het onderwijsproces.
Het bestuur en beleid dienen dus bij de leerkrachten te liggen en niet bij professionals of managers, die alleen kennis hebben van organiseren, boekhouden, juridische en facilitaire kwesties etc. In het laatste geval wordt het onderwijs onherroepelijk ondergeschikt.Mag er dan geen wettelijk bepaald bestuur zijn? Jawel, want volgens de wetgever dient afhankelijk van de rechtsvorm (Stichting of Vereniging) er een bestuur te zijn dat de eindverantwoordelijkheid formeel draagt en aansprakelijkheid heeft. Dat is een zorgvuldigheidsvereiste vanuit de overheid dat bedoeld is om erop toe te zien dat gemeenschapsgelden goed besteed en beheerd worden. Een school die wil werken met een vorm van lerarenbestuur kan daar juist groot voordeel uit putten als zij een wettelijk bestuur heeft dat bestaat uit ouders of deskundigen op het gebied van arbeidsrecht, overheidsfinanciering en wetgeving, of financieel/juridisch deskundig is. In de bedrijfseconomie kent men het principe van 'checks and balances', dat ervoor zorgt dat uitvoering en controle niet bij een persoon ligt. Men kan niet boekhouder zijn en tegelijkertijd de controlerende accountant zijn. Ook in de politiek hanteren we dit balansprincipe maar dan in een driedeling het 'trias politica principe', met daarin een scheiding tussen wetgevende(regering en 1e kamer), uitvoerende(ministeries en ambtenaren) en controlerende macht (rechtspraak en 2e kamer).Een bestuur en medezeggenschapsraad kunnen een team van leraren juist ondersteunen, adviseren en begeleiden bij het opstellen van een jaarrekening, personeels- en arbobeleid en andere zaken. Zij kunnen beleidsplannen opgesteld door leerkrachten beoordelen en adviseren op basis van hun persoonlijke deskundigheden en maatschappelijke vereisten.
Een schoolbestuur moet echter niet inhoudelijk onderwijsbeleid gaan ontwikkelen.
Dat is het domein van de leerkrachten.Vanuit een dergelijke taakopvatting heb ik zelf ook enige jaren in het bestuur gezeten o.a. als penningmeester van de Vrije School de Regenboog, een basisschool in Eindhoven-Zuid.Dus er hoeft geen moeilijke en feitelijk onrechtmatige convenant afgesloten te worden waarbij bestuursleden formeel afstand doen van hun wettelijke bevoegdheid en deze delegeren naar de beleidsgroep, zoals in het verleden wel is gebeurd. Vertrouwen is een grote deugd, die echter actief en regelmatig 'verdiend' moet worden door het midden te houden tussen blind vertrouwen en wantrouwen. Het is als een evenwichtsbalk die voortdurend manoeuvreren vereist. Openheid en transparantie zijn daarbij de sleutelwoorden.Hoe zit het dan met inspraak en medezeggenschap van ouders en leerkrachten via een schoolmedezeggenschapsorgaan of ouderraad?Ook hiertegen hebben veel vrije scholen in het verleden krampachtig stelling genomen en zich verzet of op zijn minst een ontmoedigingsbeleid gevoerd als het ging om het instellen van een medezeggenschapsraad voor leerlingen, ouders en leerkrachten. Ook dit is naar mijn mening onterecht.Door de wet is voorgeschreven dat scholen de mogelijkheid van een medezeggenschapsraad moeten creëren en actief stimuleren en steunen.Het heeft geen zin vanuit een beperkte visie op lerarenzelfbestuur deze ontwikkeling tegen te houden en ouders, leerlingen aan de zijlijn te laten staan. Integendeel overleg en advisering kunnen heel vruchtbaar zijn en het draagvlak bieden voor een goed beleid en vertrouwensbasis voor ouders en leerlingen. Hier spreek ik uit eigen ervaring aangezien ik ruim zes jaar lid en voorzitter van de school-(deel)gemeenschapsraad ben geweest van het Novaliscollege (een Vrije schoolgemeenschap VMBO-t, HAVO en VWO in Eindhoven). Werkelijke inspraak en letterlijk meepraten is nog veel belangrijker dan meebeslissen. Het adviesrecht is belangrijker dan het instemmingsrecht. Het bewaken van zorgvuldigheid en procedures is een heel belangrijke taak los van de feitelijke instemming. Dat laatste is slechts een stok achter de hand voor zeer belangrijke kwesties, waarvan je eigenlijk hoopt dat ze nooit gebruikt hoeven te worden. Preventief informeren is belangrijker dan achteraf toetsen.
Wat betekent lerarenbestuur nu in praktijk?Moeten alle leraren meebesluiten bij beleidsmatige en organisatorische vraagstukken en plannen? De gruwel van iedere organisatie waarbij het idee van consensus en draagvlak tot in het extreme wordt uitgevoerd?Natuurlijk niet. Er mag best een 'primus inter paris' (de eerste onder gelijken) zijn die aanspreekpunt is en tijdelijk de eindverantwoordelijkheid heeft voor bestuurlijke, personele en organisatorische problemen. Tijdelijk moet de macht gecentraliseerd zijn bij één persoon, de mandataris. Die daarvoor de steun heeft gekregen van het hele team via verkiezingen en benoemingen om gedurende een periode van een jaar of twee jaar de functie of taak naar behoren uit te voeren. Voor iedere speciale taak of rol dient iemand gekozen en benoemd te worden omdat hij/zij daarvoor het meest getalenteerd of geschikt voor is, maar uiteraard tijdelijk en niet voor onbepaalde tijd.
Denk daarmee aan leden van de aannamecommissie, personeelsgroep, bestuursraad, beleids-(voorbereidings) groep, dagelijkse leiding, middenbouw of bovenbouwcoördinator. Deze mensen willen het vertrouwen hebben van collega’s om te kunnen werken maar moeten ook verantwoording afleggen en wordt de benoemingstermijn gelimiteerd. Zoals ook in besturen van Stichtingen en Verenigingen dit heel normaal en vanzelfsprekend is. Ook bij de overheid in regering en parlement. Ook in de Universitaire wereld kenden we dit principe met een hoogleraar die tijdelijk de functie van rector magnificus uitoefent. Uiteraard altijd maar tijdelijk om op langere termijn machtsmisbruik te voorkomen en dat steeds weer het lerarencollege de regie, eindverantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft. Dat is de essentie van een mandatenorganisatie als een concrete uitwerking van het ideële principe van Lerarenzelfbestuur.
Het feit dat er zoveel literatuur over is geschreven en er verschillende visies bestaan op de concrete uitwerking of invulling van deze concepten van lerarenzelfbestuur en mandatenorganisatie zal misschien voor onduidelijkheid en verschillende interpretaties zorgen, maar het mag echter niet zo zijn dat deze principes opeens van tafel geveegd worden. Natuurlijk is het complex en ingewikkeld om een eigen werkbare vorm te ontwikkelen maar het mag niet zo zijn dat we uit gemakzucht deze belangrijke ideeën overboord zetten. Hoe geloofwaardig is een vrije school nog als de steeds meer delen van het mens-, wereld-, maatschappij- en/of organisatiebeeld schrappen omdat ons dat beter uitkomt??Dat wordt in de hand gewerkt omdat er een voortdurende machtsconcentratie is opgetreden in scholenland. Van de 14 Bovenbouwen in Nederland zijn er een aantal overkoepelende juridische constructies gemaakt zodat er nog maar een handvol zijn waar een beperkte groep van mensen al jaren de dienst uitmaken. Ook bij het vrije school basisonderwijs (ongeveer 70 in Nederland) treedt die conglomeraatvorming op; zo bestaat er een stichting Pallas die 12 vrije scholen in Zuid Oost Nederland omvat. Daarmee verdwijnt ook een noodzakelijke eigen vrije ontwikkeling en diversiteit in organiseren en besturen. Machtsconcentratie en gelijkvormigheid zijn onmiskenbaar het gevolg. De huidige machtshebbers (directies en besturen) hebben er rechtstreeks zelf belang bij om aan het stuur te blijven en dus deze ideeën van lerarenzelfbestuur af te serveren. Het is echter de moed en de wil van de gezamenlijke leerkrachten (en ouders) nodig om dit tij te keren!!
De parlementaire democratie is ook ontstaan omdat de macht van de alleenheerser of machthebber (president of koning) opgeëist is door het volk.Laat je niets wijsmaken.
Om in termen van Ferd Koolwijk te spreken:" Zonder zelfbestuur en een mandatenorganisatie hebben Ahriman en Lucifer nog meer vrij spel"! Ferd heeft ook weleens tijdens een algemene vergadering van de (toen nog) Bond van Vrije Scholen geopperd dat vergaderingen de grootste tijdsverspilling waren in organisaties.Helaas ben ik ook dat niet met hem eens. Wat is het alternatief: geen overleg meer, geen onderonsjes? Ieder op zijn eigen eiland? Kennen we de gevleugelde bijbeluitspraak niet meer: 'Wanneer twee of meer uit mijn naam samen zijn dan ben ik in Uw midden' . Laat dat de oefenweg van Christus zijn.

donderdag 19 juni 2008

Project 2000

Onderstaand artikel verscheen in tijdschrift Driegonaal 2006
(28e jaargang no. 4) en later op de website/discussieforum van Antrovista.

Project 2000: een gedwongen keuze, maar ook de juiste!?

Als ouder van drie kinderen op de bovenbouw en voorzitter van de deel-medezeggenschaps-raad van een vrijeschool (middelbaar) heb ik de afgelopen jaren, enigszins vanaf de zijlijn, de ontwikkelingen met betrekking tot Project 2000 kunnen volgen en stel daar nu toch enige vragen bij.
Toen minister Netelenbos medio jaren negentig rond de tafel ging zitten met de (toenmalige) Bond van Vrije Scholen, was dat voor de vrijeschoolbeweging misschien wel een grote (onaangename) verrassing, maar vanuit haar positie als bewindsvrouw een hele logische en gerechtvaardigde stap.
Ruim zeventig jaar heeft de vrijeschool als vernieuwingsschool veel ruimte gehad om haar opvoedingsidealen in praktijk te brengen, de laatste decennia gebeurde dat volledig gesubsidieerd.
De vorm zoals die geleidelijk aan is uitgekristalliseerd, bleek een duidelijk afwijkende ten opzichte van het reguliere onderwijs. Negen jaar onderbouw, waar reguliere basisscholen acht jaar duren, als de kleuterklassen meegerekend worden. Daarnaast een bovenbouw (middelbaar onderwijs) die begint van klas 8 tot en met klas 12, oftewel vijf schooljaren. Veel scholen beschouwden onder- en bovenbouw ook als een harmonisch of organisch geheel, die in één school verenigd moesten worden.
In al die jaren is er maar één bovenbouw geweest, namelijk die in Den Haag, die leerlingen de mogelijkheid bood met een Havo-diploma af te sluiten. De andere vrijescholen gaven hun leerlin-gen een (ivo)-mavo diploma op niveau D en daarnaast een vrijeschooldiploma. Pas in een eventueel 13e jaar konden leerlingen via ROC’s een havo- of vwo-diploma halen, indien ze daarvoor een positief advies hadden gekregen. Zonder afbreuk te doen aan de grote inspanningen die leerkrachten zich getroostten om goed en volwaardig vrijeschoolonderwijs te geven - met stageweken, koor-, orkest-, toneeluitvoeringen, werkkampen (o.a. geologie- en landmeetkamp) en velerlei interessante hoofdonderwijsperioden (zoals Parzival, biografie, kunstgeschiedenis etc.) - bleef het voor de buitenwereld toch maar een ‘veredelde mavo’!
Het is daarom niet vreemd dat er een moment kwam dat de overheid, als wetgevende macht en vanuit het legitieme gelijkheidsbeginsel, de bekostiging van vrijescholen ter discussie zou gaan stellen. Waarom vrijescholen veertien jaar bekostigen als in het reguliere (mavo) onderwijs in twaalf jaar tijd hetzelfde diploma kan worden behaald? Voor de overheid telt immers het eindniveau en zij is niet geïnteresseerd in de extra’s die vrijescholen bieden.
Die situatie was dus onhoudbaar en zo begonnen de onderhandelingen want het vrijeschoolonderwijs zou hoe dan ook in het nieuwe onderwijsstelsel opgenomen moeten worden.Daarvan kennen we nu het resultaat: alle vrijescholen in Nederland zijn schoolgemeenschappen voor vmbo-t, havo en vwo geworden. De scholen kregen een paar jaar de tijd om dat in te voeren en daaraan werd de naam Project 2000 gekoppeld.
Juist bij dit resultaat stel ik vele vraagtekens want gelet op het huidige vrijeschoolprogramma is deze uitkomst helemaal niet passend en logisch. De meeste vrijescholen staan voor een brede ontwikkeling van hoofd, hart en handen. Daarbij vervullen praktische en kunstzinnige vakken een belangrijke rol naast de intellectuele kennis die nodig is voor een gezonde sociale en cognitieve ontwikkeling.
De scholengemeenschap nieuwe stijl heeft als ondergrens vmbo-t. Dat is de theoretische leerweg van het beroepsvoorbereidend middelbaar onderwijs. Daarin is nauwelijks plaats voor alle praktische en kunstzinnige vakken van het vrijeschool leerplan. Daarnaast wordt Havo-onderwijs aangeboden en ook nog vwo-onderwijs. (Het vwo-onderwijs ligt dus twee niveau’s hoger dan het oude ivo-mavo!)
Waarom bieden vrijescholen vwo-onderwijs aan? Omdat alleen dat recht geeft op zes jaar onderwijsfinanciering? Waren geld en rechtspositie belangrijker dan inhoud?
Er is nog een andere reden waarom het misschien niet verstandig is om vwo-examens te willen aanbieden. Als scholengemeenschap ben je gehouden aan de regelgeving om in vier profielen lessen aan te bieden. Ook als het zo is dat misschien 10% van de leerlingen het vwo-niveau aankan, is een middelgrote school gedwongen de verschillende vakkenpakketten in kleine (dus dure) klasjes aan te bieden.
Het is bekend dat 60 % van de leerlingen instroomt in het vmbo en de resterende veertig procent verdeelt zich over havo, vwo en gymnasium. Alleen al uit instroomoverwegingen is een vmbo dus interessanter dan een vwo: er is veel meer behoefte aan vmbo-onderwijs!
In Eindhoven heeft de vrijeschool (middelbaar) ook jarenlang een ambachtelijk-technische stroom gehad die leek op de oude LTS of ambachtsschool en die nu een ‘vmbopraktische leerweg’ genoemd zou worden.
De afgelopen jaren zijn de vrijescholen in Nederland druk doende geweest om zich voor te bereiden op alle veranderingen die Project 2000 met zich meebracht: examens, lesprogramma’s en programma’s van toetsen en afronding. Steeds heeft men gedacht dat het vrijeschoolprogramma er nog wel naast gegeven kan worden. Nu is echter het inzicht gerezen dat dat een verkeerde veronderstelling is geweest, tenzij de kinderen (en leerkrachten) dubbel overbelast worden. Een aantal vrijescholen krijgt het nieuwe lesprogramma nog niet in zes jaar rond en heeft daarom een “vwo-lang”-traject gemaakt (een 13e klas) . De onderwijsinspectie heeft daar tegen geprotesteerd.Tekenend voor de huidige, zorgelijke situatie is ook het feit dat er recentelijk een bovenbouw lerarenconferentie is geweest rondom de vraag “wat is een vrije school?” Ook hebben veel (vrije) scholen een nieuw functiewaarderingssysteem ingevoerd waarmee het financiële onderscheid in de beloning van eerste en tweede graadsbevoegden is verdwenen. Het gevolg daarvan zal zijn dat er weinig prikkels meer zijn om gekwalificeerd personeel van het hoogste niveau binnen te halen. Deze trend is inmiddels zichtbaar zo blijkt uit een NRC artikel van 29 april 2006 met de sprekende titel: ‘Eerste graadsleraren zijn een uitstervende soort op het voortgezet onderwijs’.Toch is het nog steeds verplicht dat eerste graads opgeleiden de lessen in de examenklassen van havo en vwo moeten geven.
Het is nu praktijk dat de middelbare vrijescholen een steeds strenger aannamebeleid hanteren om alleen leerlingen van minimaal vmbo-t niveau toe te laten. Dit tot grote teleurstelling van ouders en leerkrachten van vrije basisscholen die hun kinderen niet kunnen laten doorstromen naar de bovenbouw die er inhoudelijk gezien wel een geheel mee vormt.

Is er een weg terug? Nee.
Is er een weg vooruit? Ja, maar dat betekent naar mijn mening: opnieuw onderhandelen met de overheid om een scholengemeenschap nieuwe stijl te realiseren met vmbo en havo! Als de hele vrije schoolbeweging daar achter zou gaan staan is dit een haalbare wens. En dit onderwijsaanbod past beter bij het vrijeschoolprogramma en een brede sociale, kunstzinnige en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Dan kan de vrijeschool een nieuwe en hoopvolle doorstart maken en verder werken aan haar pedagogische vernieuwingsidealen.

R. Thelosen is docent aan de Fontys Hogeschool in Eindhoven en auteur van Trias politica ethica. Een politiek-ethische bijdrage aan de waardendiscussie dat in maart 2006 bij Nearchus C.V. verscheen.